The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage


Uit hoofdstuk XX van de laatste boodschap hier op aarde van Shrie Krishna aan zijn discipel Oeddhava. Vergelijk dit met hoofdstuk XIV van de Bhagavad Gietaa.

De Heer sprak:

1. O beste onder de mensen, luister naar Mij over de wijze waarop een mens wordt beïnvloed door elk van de goenas als ze onvermengd zijn met andere.

2. Beheersing van de geest en de zinnen, geduld (het verdragen van allerlei ongemak), onderscheidingsvermogen, toewijding aan plicht, waarheidsliefde, mededogen, behoedzaamheid, tevredenheid, edelmoedigheid, onthechting, geloof, bescheidenheid, liefdadigheid enz. en vreugde scheppen in het Zelf (zijn vormen van sattva).

3. Begeerte, rusteloosheid, trots, inhaligheid, hoogmoed, bidden voor allerlei comfort, het zien van verschil, zingenot, een strijdlustige ingesteldheid tengevolge van trots, liefde voor faam, genotzucht, machtsvertoon en agressieve ondernemingen (zijn vormen van rajas).

4. Woede, hebzucht, valsheid, wreedheid, bedelen, het veinzen van mededogen, vermoeidheid, twistzucht, droefheid, verblinding, neerslachtigheid, zich ellendig voelen, slaap, verwachting, vrees en traagheid (zijn vormen van tamas).

5. Aldus heb Ik bijna volledig in volgorde de effecten van sattva, rajas en tamas beschreven. Luister nu naar de effecten van gemengde goenas.

6. De ideeën van "ik" en "mijn" (vereenzelviging met het lichaam enz.), O Oeddhava, vormen de effecten van gemengde goenas, aangezien alle omgang door de geest, de zintuiglijke voorwerpen, zintuigen en praanas (energieën) het effect is van een mengeling van de goenas (die alle het gevolg zijn van een of andere van de drie goenas).

7. Dat een mens toegewijd is aan zijn plicht, het verwerven van welstand en de bevrediging van begeerten (dharma, artha, kaama) is het resultaat van een mengeling van de goenas. Deze dragen respectievelijk bij tot geloof, rijkdom en gehechtheden.

8. Dat een mens gehecht is aan een levenswijze die leidt tot welstand, het leven van een gezinshoofd leidend, en ook aan het volbrengen van zijn plicht is een geval van een mengeling van de goenas.

9. Uit beheersing van de geest en dergelijke mag worden afgeleid dat iemand sattva bezit, uit begeerten enz. dat hij onder invloed van rajas is en uit woede enz. dat hij onder controle van tamas is.

10. Een man of een vrouw die Mij vereren met devotie door werken zonder zelfzuchtige motieven moeten worden beschouwd als saattvisch van aard.

11. Als ze Mij vereren door werken met een of ander doel moeten ze worden beschouwd als raajasisch van aard en als ze daardoor anderen kwaad willen berokkenen, moeten ze worden beschouwd als taamasisch van aard.

12. De goenas sattva, rajas en tamas beïnvloeden Me niet, maar wel de jieva (individueel zelf). Ze manifesteren zich in zijn geest en dienen om hem te binden door gehechtheid aan materiële voorwerpen.

13. Wanneer sattva, helder, zuiver en evenwichtig, de andere twee goenas overwint, bezit een mens geluk, deugd, kennis en dergelijke.

14. Wanneer rajas, gekenmerkt door gehechtheid, het maken van onderscheid en rusteloosheid, tamas en sattva overwint, dan verwerft hij werk, faam, overvloed en pijn.

15. Wanneer tamas, gekenmerkt door verblinding, onwetendheid en traagheid, rajas en tamas overwint, wordt hij getroffen door smart, begoocheling, slaap, wreedheid en verwachting.

16. Is de geest opgewekt en onthecht, de zinnen beheerst en het lichaam onversaagd, weet dan dat dat sattva is waardoor Ik word verwerkelijkt.

17. Gaat het intellect onder invloed van werk her en der, zijn de zintuigen rusteloos, de actie-organen in een staat van opwinding en dwaalt de geest rond, weet dan door deze tekens dat rajas actief is.

18. Is de geest vermoeid, leeg en gedeprimeerd en niet in staat na te denken over het Zelf en zijn er onwetendheid en neerslachtigheid, weet dan dat dit tekens van tamas zijn.

19. Vermeerdert sattva dan winnen de goden aan kracht, O Oeddhava, vermeerdert rajas dan hebben de asoeras de overhand en vermeerdert tamas dan overheersen de raakshasas (de zintuigen respectievelijk in de staat verlichting, rusteloosheid en traagheid).

20. Van sattva mag men waakzaamheid verwachten in een mens, van rajas dromen en van tamas slaap. De vierde of Bewustzijn is aanwezig in alle drie.

21. Door sattva stijgen mensen steeds hoger op tot de sfeer van Brahmaa (de schepper), door tamas zinken ze steeds dieper neer tot de staat van plantaardig bestaan en door rajas verblijven ze tussen de twee staten in.

22. Mensen die sterven wanneer sattva overheerst gaan naar de hemel, sterven ze in rajas dan blijven ze op het menselijke vlak en degenen die sterven wanneer tamas overheerst gaan naar de onderwereld. Maar degenen die boven de goenas staan, bereiken Mij alleen.

23. De eigen plicht, gedaan ter wille van Mij of zonder de vruchten ervan te begeren, is saattvisch, werk gedaan met een begeerte naar de vruchten ervan is raajasisch en dat gedaan met wreedheid is taamasisch.

24. Kennis van het bestaan van het Zelf is saattvisch, van het lichaam enz. is raajasisch, de kennis van een kind enz. is taamasisch en die betreffende Mij is voorbij de goenas.

25. Het woud wordt de saattvische verblijfplaats genoemd, het dorp is raajasisch, de goktent is taamasisch en Mijn verblijf is voorbij de goenas.

26. De onthechte doener wordt saattvisch genoemd, de door gehechtheid verblinde is raajasisch, degene die nooit het voor en tegen van een daad overweegt is taamasisch en wie een toevlucht nam in Mij is voorbij de goenas.

27. Geloof in het Zelf is saattvisch, dat in werk is raajasisch, geloof in wetteloosheid (adharma) is taamasisch en dat in dienst jegens Mij is voorbij de goenas.

28. Voedsel dat volwaardig, rein en gemakkelijk verkrijgbaar is, wordt saattvisch genoemd, dat wat alleen lekker is, wordt raajasisch genoemd en dat wat de gezondheid schaadt en onrein is, wordt taamasisch genoemd.

29. Vreugde die ontspringt aan het Zelf is saattvisch, vreugde die van de zintuiglijke voorwerpen komt is raajasisch, de vreugde die het gevolg is van onwetendheid en lijden is taamasisch en die gebaseerd op Mij is voorbij de goenas.

30. Dingen, plaats, vrucht, tijd, kennis, werk, doener, geloof, staat, vorm en doel, al deze liggen in het domein van de goenas.

31. O beste onder de mensen, alle dingen die worden geregeld door Poeroesha en Prakriti (Bewustzijn en Natuur), alles wat wordt gezien, gehoord of gedacht door het intellect, zijn veranderingen van de goenas.

32. Dit alles dat de evolutie van de mens bepaalt, is het gevolg van de goenas. Wie deze goenas overwon die in zijn geest worden opgewekt, is aan Mij gehecht door het pad van devotie en is klaar voor versmelting met Mij.

33. Laat wijze mensen die dit lichaam verwierven dat leidt tot kennis en verwerkelijking dan ook hun gehechtheid voor de goenas opgeven en Mij vereren.

34. De wijze, tot meditatie geneigde mens moet Me vereren zonder gehechtheid aan iets anders, altijd alert en meester van zijn zinnen. Hij moet rajas en tamas overwinnen door het cultiveren van sattva.

35. Met het intellect in vrede moet hij sattva overwinnen met behulp van begeerteloosheid. Hierdoor wordt een mens bevrijd van de goenas, ontdoet hij zich van zijn subtiel lichaam en bereikt Mij.

36. Zo'n mens, bevrijd van zijn subtiel lichaam en de goenas die in de geest ontspringen, is geheel vervuld van Mij, het Brahman (het Absolute), en heeft niets meer te maken met de zinnen, uiterlijk noch innerlijk.