The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage


De dag van de volle maan in de maand aashaadha (juli-augustus) is de voorspoedige Goeroepoernimaa. Men kijkt in India dan uit naar de langverwachte regens na de verschroeiende hitte van de zomer. Rondtrekkende asceten houden ergens halt, ter herinnering aan de grote wijze Shrie Vyaasa Bhagavaan, ook Shrie Krishnadvaipayana genoemd, voor studie en prediking van de Brahma Soetras of Aforismen over het Absolute. Op die dag vereren zoekers hun goeroe of spirituele leraar. De volle maan schittert met het heldere licht van de zon. Ze verheerlijkt de zon. De goeroe is als de volle maan: hij schittert met het licht van de Waarheid of van Zelfverwerkelijking. Zoekers moeten zich zuiveren door Karma Yoga (onzelfzuchtig dienen) en Yogasaadhanaa (Yogabeoefening), zodat ze, zoals de volle maan het licht van de zon, het licht van het Zelf weerspiegelen. Goeroepoernimaa valt dit jaar op woensdag 24 juli 2002 (we vieren dat in onze zaterdagsatsang op 27 juli 2002). Maar aangezien er geen julinummer verschijnt, wordt in dit juninummer, ter ere van mijn eigen goeroes, Goeroedev Swami Sivananda en de Swamis Chidananda en Satchidananda, die ons zo vaak bezochten, en Swami Krishnananda, die me tijdens mijn bezoeken aan Sivananda Aashram zo vaak een hart onder de riem stak, en van alle goeroes de vertaling van het beroemde gesprek tussen een asceet en koning Yadoe over de vierentwintig goeroes van de asceet gepubliceerd.

De Shriemad Bhaagavatam is een van de achttien Poeraanas (hindoemythologie). Het elfde boek bevat de laatste boodschap van Shrie Krishna. Oeddhava is de discipel die wordt onderricht en die allerlei interessante vragen stelt. _Shrie Krishna vertelt hem onder andere over de vierentwintig goeroes van de avadhoeta. Een avadhoeta is een asceet. Het woord betekent letterlijk: gekleed in lucht. Dit gedeelte van Shrie Krishna's onderricht komt voor in de tweede helft van hoofdstuk VII en in de hoofdstukken VIII en IX.

Wie India's heilige plaatsen bezoekt, ziet er overal in grote aantallen de saadhoes of asceten. Saadhoe betekent letterlijk: heilig man. Het kan natuurlijk niet anders of er is kaf onder het koren. Tijdens de laatste Koembha Mela in Allahabad was ook de Westerse pers aanwezig. In een weekblad zag je een saadhoe met een sigaret in zijn ene en een gsm in zijn andere hand. Westerlingen pikken zulke beelden eruit en stellen dat dan voor als de norm. Het zegt meer over de Westerse mentaliteit, dan over de kwaliteit van de saadhoes. Een mela is een kermis, een festival. Koembha Mela betekent: kermis van de pot. Het inhouden van de adem bijvoorbeeld wordt koembhaka genoemd: de longen worden gesloten als een pot. In de mythologie wordt verteld dat de goden en antigoden de melkoceaan karnden om de nectar te vinden. Er vielen vier druppels uit de kruik met nectar op aarde: in Allahabad, Haridwar, Nasik en Oejjain. In die steden vinden op geregelde tijdstippen Koembha Melas plaats. De Mahaa of grote Koembha Mela vindt plaats om de twaalf jaar. De laatste was in Allahabad in het begin van 2001. Miljoenen pelgrims komen er baden in de samenvloeiing van de Ganges, de Yamoenaa en de onzichtbare Sarasvatie.

De tekst over de vierentwintig goeroes van de avadhoeta geeft een goed idee over de drijfveren van India's saadhoes of heilige mannen. Het is ook goed en gezond de wereld eens anders te bekijken dan op de ziekmakende manier waarop dat in deze moderne tijd wordt gedaan. Moge het je geest en hart beroeren en je levenskoers bijsturen.

Narayana



Hoofdstuk VII

Yadoe sprak:

26. O brahmaan, vrij van actie als ge zijt, hoe hebt ge dat uitstekend onderscheidingsvermogen verworven dat u toelaat door de wereld te trekken als een kind al zijt gij een wijze?

27. Meestal spannen mensen zich in voor deugd, rijkdom, begeerte en Zelfonderzoek en ook dát met het doel een lang leven, faam en voorspoed te verwerven.

28. Maar gij werkt noch spant u in het minste in als waart ge een idioot, een dwaas of een geest, ondanks het feit dat ge bekwaam, geleerd, kundig, welgeschapen en welsprekend zijt.

29. Mensen worden geroosterd in de bosbrand van hebzucht en lust, maar dat vuur verbrandt u niet, ge zijt vrij van zijn invloed als een olifant in het midden van de Ganges.

30. O brahmaan, zeg ons die er u om vragen hoe ge zaligheid vindt in uw eigen Zelf, onaangedaan door zintuiglijke voorwerpen en een leven in eenzaamheid leidend.

Shrie Bhagavaan sprak:

(Het is Krishna die het gesprek tussen de koning en de asceet aanhaalt in zijn onderricht aan zijn discipel Oeddhava. Shrie Bhagavaan betekent: de bezitter van alle heerlijkheden.)

31. Aldus aangesproken en vereerd door de intelligente Yadoe, die brahmanen zeer was toegewijd, richtte de edele brahmaan zich tot de koning, die in eerbied diep neergebogen stond.

De brahmaan sprak:

32. Ik heb vele leraren (goeroes), O koning, tot wie ik een toevlucht nam door het intellect en van wie ik wijsheid ontving de hele wereld rondtrekkend. Luistert wie ze zijn.

33. De aarde, de lucht, de hemel, water, vuur, de maan, de zon, de duif, de python, de zee, de mot, de bij, de olifant,

34. De imker, het hert, de vis, de courtisane Pingalaa, de visarend, het kind, het meisje, de pijlenmaker, de slang, de spin en de bhramarakita, een bepaald insect.

35. Dit, O koning, zijn de vierentwintig leraren tot wie ik een toevlucht nam. Van hun karakteristieke eigenschappen heb ik al mijn lessen geleerd.

36. O kleinzoon van Nahoesha, ik zal u vertellen welke les ik van wie leerde en hoe. Luistert.

37. De man van standvastig intellect dwaalt niet af van zijn pad, al wordt hij belaagd door schepselen, zich bewust van het feit dat ze handelen onder invloed van het lot. Dit is de les die ik leerde van de aarde.

38. De goede mens leert van de berg dat men altijd al zijn daden moet richten op het welzijn van anderen en dat zijn leven zelf volstrekt ter wille van anderen moet zijn. En als een discipel van bomen leert hij ten dienste van anderen te staan.

39. De wijze is voldaan met het voldoen van de levensfuncties alleen en niet met dingen die de zinnen behagen, opdat de kennis niet worde vernietigd en de geest en de spraak niet worden verspild.

40. De Yogi beweegt zich te midden van zintuiglijke voorwerpen met velerlei eigenschappen, maar hij is er niet aan gehecht. Hij houdt zijn geest volstrekt vrij van hun deugden en tekortkomingen, zoals de wind.

41. Al gaat hij stoffelijke lichamen binnen op aarde en gaat hij met hun kenmerken om, toch wordt de Yogi, met de blik op het Zelf, niet geraakt door die kenmerken, zoals de wind door geuren.

42. Al leeft hij in het lichaam, toch is de wijze zich bewust, door gelijkheid met het Zelf, van de eenheid, het niet gehecht zijn en de met de hemel vergelijkbare alomtegenwoordigheid van het Zelf, dat als een draad door alle bewegende en niet-bewegende dingen loopt.

43. Zoals de hemel niet wordt geraakt door dingen die het gevolg zijn van vuur, water en aarde (de elementen), niet door wolken voortgedreven door de wind, zo zou ook een mens niet mogen worden geraakt door scheppingen van de tijd.



44. Zuiver, leven wekkend van aard, zoet en voor mensen een bron van heiligheid, zuivert de wijze, zoals water, allen die hem zien, aanraken en loven.

45. Helder, schitterend met hitte (tapas), krachtig, met geen andere ontvanger van voedsel dan de buik en alles etend, wordt de zelfbeheerste mens daardoor, zoals vuur, niet bezoedeld.

46. Soms vermomd, soms openlijk, benaderd door degenen die welzijn wensen, eet hij overal van schenkers en verbrandt hun verleden en hun toekomst.

47. De alomtegenwoordige Heer, die dit subtiele en grofstoffelijke heelal doordringt, dat werd geschapen door Zijn eigen illusie (Maayaa), handelt in verschillende vormen, zoals vuur in iets dat brandt.

48. De toestanden van geboorte tot dood behoren tot het lichaam, niet tot het Zelf, zoals de standen van de maan worden veroorzaakt door de ondoorgrondelijke loop van de tijd.

49. Geboorte en dood beïnvloeden het lichaam door de grote snelheid van de tijd, maar worden nooit in het Zelf gezien, zoals in het geval van het vuur (de vlammen veranderen, maar niet het vuur zelf).

50. De Yogi aanvaart zintuiglijke voorwerpen door de zintuigen en geeft ze op zijn tijd weer, zonder eraan gehecht te zijn, zoals de zon het water (dat ze opzoog) door haar stralen.

51. Zoals men in de zon geen veranderingen ziet, zo is ook het Zelf gevestigd in zichzelf, maar als het zich manifesteert in iets, wordt het door kortzichtige mensen daarmee vereenzelvigd.

52. Men mag niet teveel affectie of gehechtheid koesteren voor iemand. Doet men dat toch dan oogst men lijden zoals de arme duif.

53. Een duif bouwde zijn nest in een bepaalde boom in een woud en leefde daar enkele jaren met zijn gemalin.

54. De duiven vormden een echt gezin, hun hart verbonden door een band van liefde, elkaar liefdevol aankijkend, de ene begaan met de ander.

55. In dat woud gingen ze door activiteiten als liggen, zitten, vliegen, rusten, spreken, spelen en eten, zonder enige vrees.

56. Wat de duivin, die haar man behaagde en door hem aangenaam werd behandeld, ook verlangde, daaraan werd, O koning, door hem tegemoetgekomen, zelfs ten koste van grote moeilijkheden, want hij was een slaaf van zijn zinnen.

57. In de loop van de tijd werd de duivin bevrucht en legde eieren in dat nest in aanwezigheid van haar man.

58. In het juiste seizoen kwamen enkele jonge vogels uit die eieren, teder van ledematen en met zacht dons bedekt, hun trekken gevormd door de ondoorgrondelijke kracht van de Heer.

59. Het gelukkige paar, zijn kroost erg toegewijd, luisterde hoe ze tsjilpten en was verrukt door die zoete tonen.

60. Ze waren levendig en blij en hun vleugels voelden zacht aan, hun geroep en elegante bewegingen en hun gefladder toen hun ouders terugkeerden naar het nest, verblijdden deze laatstgenoemden.

61. De beide vogels, met hun hart verbonden in liefde, begoocheld door de illusie van de Heer, voedden hun jongen op met geen hoger levensdoel dan dat.

62. Op zekere dag ging het vogelpaar op zoek naar voedsel en vlogen hiervoor lange tijd rond in dat woud.

63. Een vogelvanger zag de jonge vogels fladderen rond het nest en ving ze in een val.

64. Het vogelpaar dat er altijd naar uitkeek zijn jongen te voeden, keerde met voedsel van zijn tocht terug naar het nest.

65. De duivin die haar jongen zag zitten in de val huilde en vloog naar hen toe, gillend en zeer bedroefd.

66. De arme vogelmoeder, geketend door menige band van liefde door de illusie van de Heer, viel zelf in de val, al zag ze haar jongen gevangen zitten, want ze was buiten zichzelf.

67. Ook de mannetjesduif huilde, diep bedroefd, toen hij zijn jongen, die hem dierbaarder waren dan zijn eigen zelf, en zijn geliefde gemalin, die hem zo nabij was, gevangen zag zitten in de val.

68. "Helaas, aanschouw mijn rampspoed, ongelukkig en miserabel als ik ben. Vóór ik bevrediging vond en de vervulling van mijn leven bereikte, verdween mijn thuis, die leidt tot het drievoudige levensdoel (deugd, welstand en de bevrediging van begeerten).

69. Nu mijn vrouw die zo goed bij me paste, die altijd zo aangenaam voor me was en me beschouwde als haar echtgenoot, als God, opsteeg ten hemel samen met haar deugdzame kinderen, me achterlatend in dit eenzame huis,

70. Waarvoor zou ik nog wensen te leven, in dit verlaten huis, ongelukkig en verscheurd, een weduwnaar met al zijn kinderen weg, voor wie het leven niets meer betekent dan smart?"

71. Al zag hij hen zitten in de val, worstelend, bijna in de kaken van de dood, toch verloor ook hij zijn zinnen en gek van smart viel ook hij erin.

72. De wrede vogelvanger was gelukkig met de duif die zo gesteld was op het gezinsleven, met het wijfje en de jongen en keerde huiswaarts.

73. De ongelukkige familievader, met zijn zinnen onbeheerst en vreugde scheppend in de paren van tegenstellingen, onderhoudt zijn gezin en komt ten val samen met zijn bezittingen.

74. Hij die een menselijke geboorte verwerft, die als een open poort naar verlossing is, en dan alleen gehecht is, zoals de vogel, aan gezinsproblemen, wordt beschouwd als iemand die gevallen is van zijn status.

Hoofdstuk VIII

De brahmaan sprak:

1. O Koning, het genot dat door de zinnen tot de wezens komt, vindt men zowel in de hemel als in de hel, alsook het lijden. Een wijs mens hunkert er dan ook niet naar.

2. Of voedsel nu lekker of smaakloos is, overvloedig of karig, de wijze die het leven van een python leidt, neemt wat vanzelf tot hem komt, zonder er zich voor in te spannen.

3. Hij ligt vele dagen zonder voedsel en zonder inspanning. En als er geen voedsel komt, draagt hij, zoals de grote python, geduldig wat het lot hem brengt.

4. Het lichaam stil houdend, dat energie, standvastigheid en kracht bezit, is hij klaar wakker en spant zich niet in, al zijn zijn actieorganen intact.

5. De wijze is onbewogen en diep, moeilijk te doorgronden en te geringschatten, onbegrensd en onbeweeglijk, zoals de oceaan met zijn massa's water in rust.

6. Of hij nu een overvloed aan genietbare dingen heeft of helemaal niets, de wijze, met zijn hart bij de Heer, vloeit over noch krimpt, zoals de oceaan door het water van de rivieren.

7. De man van onbeheerste zinnen wordt, ten gevolge van de door de Heer geschapen betovering, bekoord door het verleidelijk gedrag van vrouwen en valt in diepe duisternis, zoals de mot in het vuur.

8. De verblinde dwaas die wordt bekoord door zulke denkbeeldige scheppingen als vrouwen, goud, sieraden, gewaden en dergelijke, deze beschouwend als lustobjecten, wordt vernietigd als de mot.

9. De wijze leeft als een bij, kleine beetjes voedsel nemend aan verschillende huizen, zonder deze tot last te zijn, juist zoveel als nodig is om het lichaam in stand te houden.

10. De intelligente mens neemt uit alle bronnen de hoofdzaak, uit Schriften groot en klein, zoals de bij uit bloemen.

11. Hij hamstert geen aalmoezen voor de avond of de volgende dag, de handen of de maag zijn zijn enige vergaarplaats. Hij is geen hamsteraar zoals de bij.

12. De bedelmonnik vergaart niet voor de avond of de volgende dag. Wie dat wel doet, wordt zoals de bij vernietigd (door dieven) samen met zijn voorraad.

13. De verzaker raakt zelfs de houten afbeelding van een jonge vrouw niet aan, nog niet met zijn voet. Doet hij het toch, dan wordt hij gevangen zoals de wilde olifant wordt verleid door de aanraking van de (getemde) wijfjesolifant.

14. De wijze zoekt het gezelschap van vrouwen niet als ware het de dood, want hij zou worden onderuit gehaald door sterkere rivalen zoals de olifant door andere olifanten.

15. Wat vrekken vergaren met veel moeite en niet weggeven noch genieten, wordt door een ander, die zijn zaken kent, gegrepen, dan door weer een ander, zoals de imker honing gaart.

16. Zoals de imker, deelt de verzaker eerst in de goede dingen, die familievaders moeten kopen voor veel geld, dat met grote moeite werd verdiend.

17. De verzaker die door de wouden dwaalt, luistert niet naar zinnelijke muziek, maar leert een les van het hert dat, bekoord door de muziek van de jager, zich vangen liet.

18. Rishyashringa, de afstammeling van een hert, luisterde naar de zinnelijke muziek van vrouwen en werd hun gewillig speelding.

19. De dwaas die door een overgulzige tong wordt verblind door lekkernijen vindt de dood, zoals een vis door de haak.

20. Vasten helpt om de zintuigen onder controle te houden, behalve het zintuig van de smaak, dat nog meer moeilijkheden gaat veroorzaken als men geen voedsel neemt (het is dus beter matig te eten).

21. Iemand die de andere zintuigen overwonnen heeft, kan geen meester over zijn zinnen zijn tenzij hij controle heeft over het zintuig van de smaak. Wanneer het zintuig van de smaak onder controle is, is alles onder controle.

22. In de dagen van weleer was er een courtisane Pingalaa genaamd in de stad Videha. Ik heb iets van haar geleerd. Luistert ernaar, O koning.

23. Op zekere avond stond die courtisane in haar deur, mooi opgemaakt, om klanten naar haar bed te lokken.

24. O beste onder de mensen, in haar verlangen naar geld veronderstelde ze dat de mannen die ze zag komen rijk waren en haar een inkomen zouden verschaffen.

25. Toen ze voorbij gingen, bleef ze hopen, die leefde van de opbrengst van zulk een leven, op de komst van een of ander rijk man, die haar veel geld zou geven.

26. Op die manier bleef ze aan de deur staan, nu eens naar binnen gaand dan weer naar buiten komend, beroofd van de slaap door dit dwaas verlangen, tot het middernacht was.

27. Toen haar stemming zakte door dit verlangen naar geld en ze zeer neerslachtig werd, kwam als gevolg van dit getob een intens gevoel van walg over haar, dat haar gelukkig maakte.

28. Hoort van mij hoe ze, vol van walging, zong, want walg is als een zwaard dat door de boeien van iemands verwachtingen hakt.

29. Zoals een man zonder verlichting, O koning, het gevoel van "mijnheid" in verband met dingen niet opgeeft, zo verlangt men ook niet, O mijn beste, te worden verlost van de slavernij van het lichaam tenzij men ervan walgt.

Pingalaa sprak:

30. Helaas, aanschouw de omvang van mijn begoocheling, wat een dwaas ik ben. Omdat ik mijn zinnen niet onder controle heb, zoek ik bevrediging van mijn begeerten bij zulke miezerige schepsels als mannen.

31. Ik was zo dom het eeuwige Zelf te negeren dat zo nabij is, dat een geschikte minnaar is, die me kan bevredigen en rijkdom schenken. Hem verlatend, joeg ik op zwakke wezens die mijn begeerten niet bevredigden, maar die me lijden, vrees, ziekte, smart en verblinding brachten.

32. O, ijdel heb ik mijn ziel besmeurd door dit verachtelijke leven als courtisane. Voor rijkdom en plezier verkocht ik mijn lichaam aan beklagenswaardige slaven van hebzucht en wellust.

33. Wie anders dan ik maakte zoveel omhaal van dit lichaam, dat bestaat uit beenderen zoals de wervelkolom, ribben en ledematen en dat bedekt is met huid, haar en nagels, met zijn negen poorten voor uitscheiding en gevuld met vuil en afval?

34. In deze stad Videha ben ik de enige dwaas die, verdorven van hart, een andere bron van genot zocht dan de Heer, die de Zelfverwerkelijking schenkt.

35. Hij is de vriend, het dierbaarste van wat dierbaar is, de Meester, neen, het Zelf van alle wezens. Hem winnend door (de vereenzelviging met) dit lichaam op te geven, zal ik, zoals Lakshmie, Zijn gezelschap genieten.

36. Hoeveel genot hebben de zintuiglijke voorwerpen ooit geschonken aan vrouwen die erop betrouwen of mannen die doen of ze begeerten vervullen of zelfs de goden, die een begin en een einde hebben en worden overwonnen door de tijd?

37. Ik heb beslist door een of andere daad Heer Vishnoe behaagd, dat uit ijdele verwachting deze gelukkige walg over me kwam.

38. Anders, ongelukkig als ik ben, was dit lijden nooit mijn lot geworden en had het me geen walg gebracht, die mensen ertoe aanzet zich te ontdoen van hinderpalen waardoor ze vrede vinden.

39. Deze gift van de Heer aanvaardend op mijn hoofd, geef ik mijn ijdele verwachtingen op, die alle betrekking hebben op zintuiglijke voorwerpen en neem een toevlucht in de opperste Heer.

40. Hierin mijn geloof plaatsend, zal ik leven in tevredenheid met wat tot me komt en zal ik het gezelschap van de minnaar, het Zelf, genieten.

41. Wie anders kan de mens redden uit de put van wedergeboorte, beroofd van zijn visie door de zinnen en verzwolgen door de slang van de tijd?

42. Wanneer men het heelal verzwolgen ziet door de slang van de tijd, wordt men waakzaam en keert men zich van alles af en is alleen het Zelf de redder van het zelf.

De brahmaan sprak:

43. Na aldus te hebben besloten in haar geest, brak ze zich los van ijdele verwachtingen en haar hunker naar minnaars. Ze zat op haar bed en bereikte kalmte.

44. Verwachting is ongetwijfeld het grootste lijden en het opgeven van verwachting de grootste zaligheid. Zo sliep Pingalaa diep en gelukkig, vrij van de hunker naar minnaars.

Hoofdstuk IX

De brahmaan sprak:

1. Het verwerven van iets dat mensen dierbaar achten, leidt tot lijden. Maar wie dit weet en alle bezitsgevoel opgeeft, vindt eindeloze zaligheid.

2. Een visarend met een stuk vlees in zijn bek werd belaagd door anderen, sterker dan hijzelf, die geen vlees hadden. Hij gaf dat vlees op en werd gelukkig.

3. Ik geef niet om eer of schande, noch ken ik de angst die mensen met huizen en kinderen kennen. Ik vermei me in het Zelf, vind vreugde in het Zelf en dwaal over de aarde als een kind.

4. Slechts twee wezens zijn vrij van angst en versmolten in diepe zaligheid, het kind dat niets weet en nooit werkt en de wijze die het Wezen heeft verwerkelijkt boven de eigenschappen van de natuur.

5. Er was eens een meisje dat alleen thuis was. Haar gezinsleden waren afwezig. Ze moest zelf de familie ontvangen die kwam om haar ten huwelijk te vragen.

6. Ze was in een hoek rijst aan het stampen voor de maaltijd, O koning. Haar van schelpen gemaakte armbanden maakten daarbij veel lawaai.

7. Het verstandige meisje schaamde zich ervoor, want het geluid verraadde haar armoede en ze verwijderde ze tot er aan elke arm nog twee overbleven.

8. Terwijl ze verder ging met stampen, maakten ook deze twee nog geluid. Daarom verwijderde ze nog een armband van elke arm. De armbanden die alleen achterbleven maakten geen lawaai meer.

9. Door de wereld trekkend om meer te weten te komen over de wegen van de mens, leerde ik van haar de volgende les, O doder van vijanden.

10. Waar velen verblijven, is er twist en zelfs onder twee mensen bestaat de kans op ruzie. Daarom moet men alleen leven, zoals de armbanden van het meisje.

11. Door meesterschap in de houding en beheersing van de adem, moet men, altijd alert, de geest bundelen en rustig houden door verzaking en systematische oefening.

12. Wanneer de gebundelde geest daar (in Zelfbewustzijn) rustig werd en de impulsen tot werken opgaf en rusteloosheid (rajas) en traagheid (tamas) door vermeerderde sattva (evenwicht) werden verdreven, is er geen brandstof meer om hem te voeden.

13. Met de geest aldus beheerst in zichzelf kent de wijze op dat ogenblik geen binnen en geen buiten meer, zoals de pijlenmaker met zijn geest verdiept in de pijl die hij aan maken was niet merkte dat de koning met zijn gevolg voorbij ging.

14. De wijze trekt alleen rond, dakloos en altijd waakzaam, een toevlucht nemend in grotten (eenzaamheid), zijn werkelijke waarde niet verradend door activiteiten, en is zonder gezelschap en zwijgzaam.

15. Het is uiterst lastig en nutteloos een huis te bouwen, aangezien het lichaam zo broos is. De slang gaat een huis (hol) binnen dat gemaakt is door anderen en is gelukkig en voorspoedig.

16. Door de energie van de tijd trekt de Heer Naaraayana, die één is, op het einde van cyclus het heelal terug (zoals de spin haar web), dat Hij schiep door Zijn illusie (Maayaa).

17. Als de beginselen van sattva enz. (de goenas of eigenschappen van de natuur) in evenwicht werden gebracht door de tijd, die Zijn eigen energie (Shakti) is, dan blijft het Allereerste Wezen, de Heer van de Natuur (Prakriti) en Bewustzijn (Poeroesha), alleen zonder tweede over, als Zijn eigen steun, de steun van het hele heelal.

18. Hij, de hoogste Heer van hoog en laag, blijft over als een massa van allesoverstijgende Kennis en Zaligheid, het eigenschapsloze Absolute genoemd.

19. O doder van vijanden, door Zijn eigen kracht (de tijd) wekt hij Zijn illusie (Maayaa), bestaande uit de drie eigenschappen (goenas), op tot activiteit en projecteert daardoor eerst de Kosmische Energie.

20. Deze manifestatie van de Natuur (Kosmische Energie) projecteert het hele heelal, het hele heelal is eraan vastgeknoopt en de individuele ziel wordt erdoor wedergeboren.

21. Zoals de spin haar web weeft vanuit haar hart door haar mond en na ermee te hebben gespeeld, het weer inslikt, zo doet ook de Heer (met het heelal).

22. Op welk voorwerp een belichaamd wezen met zijn hele geest en intellect ook verwijlt, door liefde, door haat of door vrees, hij bereikt de vorm van dat voorwerp.

23. O koning, een kakkerlak die binnen een muur door een bhramarakita in het nauw wordt gedreven, denkt en denkt daaraan tot hij een vorm aanneemt die gedeeltelijk lijkt op de vorm van dat insect, zonder zijn eigen vorm af te leggen.

24. Dit alles heb ik geleerd van al deze leraren. Luistert nu, O koning, ik zal u uitleggen wat ik leerde van mijn eigen lichaam.

25. Het lichaam is een leraar voor mij, omdat het een oorzaak is van onthechting en onderscheidingsvermogen en omdat het onderhevig is aan geboorte en dood, die altijd pijn met zich meebrengen. Met zijn hulp heb ik diep nagedacht over de ultieme beginselen en weet ik nu zeker dat het een ander toebehoort (de wormen die het verslinden na de dood of het vuur van de crematie) en dus trek ik rond zonder gehechtheid.

26. Het lichaam waarvoor een man aan zichzelf allerlei toevoegt en een vrouw, kinderen, zintuiglijke voorwerpen, huisdieren, dienaren, een thuis en familieleden onderhoudt en met pijnlijke moeite rijkdom vergaart, vergaat op het einde van zijn termijn als een boom, het zaad scheppend (karma) voor een nieuw lichaam.

27. De tong trekt de mens in één richting en dorst in een andere, de seksimpuls trekt ergens heen en de huid, de maag en de oren naar nog andere kwartieren, de neus trekt in één richting, de rusteloze ogen trekken in een andere richting en de neiging tot werken trekt nog ergens anders heen. Al deze ondermijnen de mens, zoals vele vrouwen een familievader.

28. De Heer schiep door Zijn eeuwige Kracht verscheidene verblijven, zoals bomen, reptielen en beesten, vogels, insecten en vissen, maar in Zijn hart was Hij over deze niet voldaan. Hij maakte dan het menselijk lichaam, dat wordt gekenmerkt door de begeerte om het Absolute (Brahman) te verwerkelijken, en Hij was verrukt.

29. De wijze mens die na vele levens dit uiterst zeldzame menselijke lichaam verwierf, dat al is het broos toch leidt tot het hoogste welzijn van de mens, moet snel streven naar verlossing, alvorens het lichaam, dat altijd wordt bedreigd door de dood, ten val komt, want zingenot kan worden verkregen in ieder lichaam.

30. Met mijn onthechting aldus opgewekt en met verlichting als mijn licht, trek ik door de wereld, gevestigd in mezelf, vrij van gehechtheid en egoïsme.

31. Waarlijk kennis van één enkele leraar is niet zeer betrouwbaar noch uitvoerig. Welnu, het Absolute (Brahman), alhoewel één zonder tweede, wordt door de wijzen anders bezongen.

De Heer sprak:

32. Dit gezegd hebbend, vroeg de zeer begaafde brahmaan te mogen vertrekken en gegroet en op een gepaste manier vereerd door de koning ging hij vrolijk zijn weg, zoals hij was gekomen.

33. Deze woorden van de avadhoeta gehoord hebbend, was die stamvader van onze voorouders bevrijd van alle gehechtheid en werd hij gelijkmoedig van geest.