The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage


Ieshaavaasyopanishad

Narayana

Uit: Licht van Sivananda, november 2002, vol. 441



De oepanishad staat in bijna alle opsommingen van oepanishads op de eerste plaats, wellicht door de belangrijkheid van zijn inhoud en ook omdat hij de enige oepanishad is die volledig behoort tot een samhitaa, dat wil zeggen tot de verzameling van Vedische hymnen zelf. Hij wordt dan ook Samhitopanishad genoemd. Samhitaa betekent: verzameling. De vier Vedas zijn de oudste boeken van de mensheid. Ze bestonden lange tijd in een mondelinge overlevering en werden enkele duizenden jaren geleden opgetekend door de wijze Vyaasa. Veda komt van de werkwoordswortel vid, weten. Twee belangrijke delen van de Vedas zijn de samhitaasen de braahmanaas. Braahmanaas handelen over de betekenis en het gebruik van de Vedische hymnen. De andere oepanishads zijn filosofische aanhangsels, sluitstukken mag je wel zeggen, van de Vedas. De Ieshaavaasyopanishad is een Mantropanishad, dat wil zeggen dat hij in vers is geschreven. Oepanishad betekent letterlijk: zitten nabij. Oepanishads zijn boeken van wijsheid. Het gaat om wijsheid die wordt geopenbaard door aan de voeten van een verlichte wijze te zitten. De naam van de Ieshaavaasyopanishad bestaat uit de eerste twee woorden van het eerste vers, Ie-shaa en vaasya.

1. Wat ook veranderlijk is in deze vergankelijke wereld, dit alles moet worden bedekt met de Heer. Door deze verzaking geniet. Begeer niemands weelde.

(Ieshaa vaasyam idam sarvam yatkiñcha jagatyaam jagat,

tena tyaktena bhoeñjiethaa maa gridhah kasya svid dhanam.)

Het belangrijkste kenmerk van deze wereld is zijn veranderlijkheid en vergankelijkheid. Hij is evenwel een manifestatie van een onveranderlijke en onvergankelijke Werkelijkheid, die door de oepanishad Iesh, Heer wordt genoemd. Wat de oepanishad met Iesh bedoelt, wordt beschreven in verzen 4 en volgende. Het inzicht dat alles één en in wezen zaligheid is, wordt door de oepanishad verzaking (tyakta) genoemd. De wijze verzaakt immers aan het geloof in vergankelijkheid, veranderlijkheid en dualiteit. Hij voelt niet dat hij iets heeft, omdat hij alles is of met alles één is.

Woord-voor-woord-vertaling:   

Ieshaa: door de Heer; vaasyam: moet worden bedekt; idam sarvam: dit alles; yat kim cha: en wat ook; jagatyaam jagat: in de wereld veranderlijk; tena tyaktena: door deze verzaking; bhoeñjiethaa: geniet; maa: niet; gridhah: begeer; kas-ya svit: van niemand; dhanam:de weelde.

Vaasya is afgeleid van de werkwoordswortel vas. Deze wortel heeft drie belangrijke betekenissen. De eerste is schijnen, zoals het licht van de opgaande zon die de wereld onttrekt aan de duisternis. De tweede is zijn, in de zin van verblijven, aanwezig zijn. Het Nederlandse en het Engelse was (onvoltooid verleden tijd van zijn en to be) zijn ervan afgeleid. De derde betekenis is aantrekkenin de zin van zich kleden of zich met iets bekleden. Als men deze drie betekenissen vergelijkt; ontdekt men een gemeenschappelijke idee, namelijkdoordringen of omvatten. Licht vult en doordringt de ruimte en manifesteert de wereld: als het 's morgens klaar wordt, verschijnen alle wezens en dingen.

Ook  Vaasoedeva, een van de belangrijke namen van de Ultieme Werkelijkheid, is ervan afgeleid. Vaasoedeva betekent: dat wat voortkomt uit Vasoedeva, het schitterende of goddelijke (deva) dat de windstreken (vasoes) doordringt.

Deze werkwoordswortels hebben niet de bedoeling star omschreven woorden te vormen met exclusieve betekenissen, zoals de woorden in onze moderne talen die hebben. De moderne talen zijn intellectueel en analytisch, dat wil zeggen dat ze weerspiegelen dat we vooral in ons hoofd leven en dat we de dingen graag ontleden. De Sanskritwortels roepen integendeel een universeel gevoel van eenheid op dat verwijst naar het wezen van de dingen en dat het goddelijke aan de basis ervan openbaart.

2. Slechts om te werken (zonder doenerschap) mag men wensen hier honderd jaar te leven. Aldus en op geen andere manier bindt karma de mens niet.

3. Waarlijk, de werelden waar na de dood degenen gaan die het Zelf veronachtzamen zijn demonisch en gehuld in diepe duisternis.

4. Het (Zelf) beeft niet (Het is vrij van angst). Het is één. Het is onbeweeglijk en sneller dan de wind. Het ontsnapt aan de geest en ligt buiten het bereik van de zinnen. Het is standvastig, maar steekt al het andere voorbij. Zijn aanwezigheid onderhoudt de levenskracht.

5. Het beweegt en Het beweegt niet. Het is veraf en Het is nabij. Het is in dit alles en Het is ook buiten dit alles.

Verzen 4 en 5 zijn meditaties, die uitdrukking proberen te geven aan iets wat niet kan worden uitgedrukt. Bijvoorbeeld: Het beweegt en Het beweegt niet: hoe snel je ook ergens heen gaat, die Werkelijkheid is er al. Dit is dus de poë-tische manier van de oepanishad om te zeggen dat die Werkelijkheid alomtegenwoordig is.

6. Hij die alle wezens in het Zelf ziet en het Zelf in alle wezens, hij verwerpt (haat) niemand.

7. Hoe kunnen er begoocheling en zorgen zijn voor degene die de eenheid ziet en die alle wezens ziet als zijn eigen Zelf?

8. Hij, de op zichzelf bestaande (svayambhoeh), is overal, zonder lichaam, zonder spieren en smetteloos, stralend, heel en zuiver, alles ziend, alles kennend en alles omvattend. Aan alles gaf Hij zijn rechtmatige plaats.

9. Degenen die onwetendheid vereren, gaan in blinde duisternis. In groter duisternis gaan zij, als het ware, die zich verheugen in kennis alleen.

Onwetendheid betekent: het geloof in dualiteit, rituelen, de natuur en alles wat tot de zintuiglijke wereld behoort. Wie niets meer dan dat kent, gaat in diepe duisternis. Maar wie kennis vergaart op een intellectuele wijze, zonder er het wezenlijke mee te verwerkelijken, gaat als het ware in een nog diepere duisternis. Over beide werd door de wijzen heel wat geopenbaard, zoals het volgende vers zegt. Het zijn belangrijke onderwerpen, maar ze hebben hun beperkingen. Het is dat wat de oepanishad duidelijk wil maken.

10. Over kennis en onwetendheid hebben we veel gehoord van de wijzen die ze ons verklaarden.

11. Wie kennis en onwetendheid beide begrijpt, bereikt onsterfelijkheid door kennis en overwint de dood door onwetendheid.

Kennis kan twee dingen betekenen, zoals de oepanishad wil duidelijk maken. Het kan gaan om feitenkennis of het kan gaan om kennis van de Kenner of Zelfkennis. De eerste vorm van kennis kan ons leren de dood te overwinnen, zegt de oepanishad, dat wil zeggen voorbij de vereenzelviging met het lichaam en de geest te gaan. De tweede vorm van kennis openbaart het onvergankelijke.

12. Degenen die de natuur vereren, gaan in blinde duisternis. In groter duisternis gaan zij, als het ware, die bewustzijn vereren.

13. Over natuur en bewustzijn hebben we veel gehoord van de wijzen die ze ons verklaarden.

14. Wie het ongemanifesteerde en het vernietigbare beide begrijpt, bereikt onsterfelijkheid door Zelfbewustzijn, nadat hij de dood overwon door werk dat de kennis bevordert.

De oepanishad heeft het over het worden, dat in dit vers het vernietigbare wordt genoemd, en het niet-worden. Opnieuw wordt het belang van Zelfbewustzijn benadrukt.

15. Uw schitterende gouden schijf bedekt de mond van de Waarheid over U. Verwijder ze, O Zon, zodat ik, die het Ware ben toegewijd, Dat moge aanschouwen.

16. O Zon, manifestatie van scheppingskracht, Gij eenzame reiziger aan de hemel en ondersteuner van alles, verwijder uw stralen en trek uw licht terug. Door uw genade aanschouw ik uw meest gezegende vorm. Ik ben waarlijk Hem, het wezen dat daar verblijft.

17. Laat nu mijn adem versmelten in de aldoordringende onsterfelijke levenskracht en het lichaam worden herleid tot as. OM. O geest, herinner je, herinner je de voorbije daden, O geest, herinner je, herinner je de voorbije daden.

18. O Vuur, leid me langs het heldere pad dat ik het goede moge oogsten dat ik heb gezaaid. Heer, vernietig alle verwerpelijke zonden in mij. Ik groet U telkens weer met mijn woorden.

De verzen 15 tot18 zijn een meditatie en ook een gebed van stervenden. Iemand die op sterven ligt, heeft niet meer de kracht om met het lichaam te groeten. Daarom zegt hij: "Ik groet U telkens weer met mijn woorden." Hij zet zijn geest er ook toe aan zich de voorbije goede daden te herinneren, omdat de laatste gedachten bepalen welk pad zal worden gevolgd.