The Divine Life Society
Afdeling Aalst |
Van
buiten naar binnen
Meditatie
is de zevende trede in het achtvoudige Yogapad. Er gaan zes treden
aan vooraf: yama,
niyama, aasana, praanaayaama, pratyaahaara, dhaaranaa.
De laatste twee treden zijn dhyaana
en samaadhi.
Dit zijn de Sanskrit termen. Om bij jezelf te komen in je wezenlijk
IK, zonder er iets aan toe te voegen, zoals bijvoorbeeld de Boeddha,
Swami Sivananda en vele andere hemelbestormers deden, zijn dit de
stadia.
Meditatie moet dus worden voorbereid. Je kunt niet gewoon gaan zitten en zeggen dat je gaat mediteren. Je hebt je geest jarenlang de vrije teugel gegeven. Je kunt dan ook niet verwachten dat hij zonder slag of stoot zal volgen. Je moet hem trainen met geduld en inzicht. Je zult aan hem dan een heel nuttig instrument en een goede dienaar hebben.
Het begint met de buitenkant of met andere woorden met relaties. Niemand is immers een eiland. Je leeft met medemensen, met dieren, met de hele schepping. Je vrijheid eindigt waar andermans vrijheid in het gedrang komt.
Mahatma
Gandhi zei: “There
is enough tot fulfil everybody’s need, but not everybody’s
greed.
Er
is genoeg om in ieders behoefte te voorzien, maar niet in ieders
begeerte.”
Maharshi Patanjali schrijft in de Yoga Soetra (I 31) dan ook:
Jaatideshakaalasamayaanavachchhinnaah sarvabhaumaa mahaavratam.
Deze grote geloften (mahaavratas) zijn universeel en worden niet begrensd door ras, plaats, tijd en omstandigheden.
Wat
is geweld?
De
daad is niet bepalend, het motief is bepalend. Het geweld, de leugen
enz. zitten immers niet zozeer in wat je doet of zegt, maar wel in
wat je drijfveer is. Toen de doodstraf nog werd uitgevoerd, moest de
beul van Frankrijk vanuit zijn dorp naar Parijs met de trein om er
een veroordeelde terecht te stellen met de guillotine. Maar toen hij
in de gevangenis aankwam, zei men hem dat hij terug naar huis mocht,
want dat de doodstraf was omgezet in levenslange opsluiting. Toen hij
veel te vroeg thuiskwam, vond hij zijn vrouw met haar minnaar in bed.
Razend kwaad gooide hij de minnaar door het raam. Toen hij voor de
rechter verscheen, zei hij: “Edelachtbare, ik heb al zoveel
mensen gedood en telkens werd ik er goed voor betaald. Nu wil ik er
evenwel geen geld voor.” De rechter zou niet akkoord gaan. De
daad is gelijk, maar het motief verschilt. In het eerste geval deed
hij gewoon zijn plicht. Hij was een staatsambtenaar. En iemand moet
de wet uitvoeren. In het tweede geval stelde hij een daad van passie
en pleegde hij geweld.
De
tweede trede
In
de tweede trede, niyama,
ga je van buiten naar binnen, namelijk van relaties naar je eigen
lichaam en geest. Ook hier heb je een probleem en is er heel wat werk
aan de winkel. Het lichaam en de geest maken je het leven moeilijk.
Je hebt allerlei plannen en goede voornemens, maar daar komt niets
van in huis. Je wil vroeger opstaan om Yoga te beoefenen, maar je
legt de wekker stil en blijft in bed liggen. Je wil matig zijn in
eten en drinken en begint eraan met goede moed, maar voor de dag om
is heb je je mond gebruikt als een trechter om je maag vol te
stouwen. Zo zijn er talloze voorbeelden. De vraag is: hoe kun je het
tij doen keren? De niyamas
leren je dat.
De eerste niyama is: houd het lichaam rein vanbinnen en vanbuiten. Was het netjes en stop er geen junkvoedsel in, maar eet voor de maag en niet voor de tong met de wijsheid in gedachten dat de maag geen tanden heeft. Verlies je ook niet in negatieve gevoelens en gedachten. Leer tevredenheid. Dit is de tweede niyama. Stel op prijs wat je hebt en zeur niet over wat je niet hebt, maar wees tevreden. Tapas of versterving is de derde niyama. Leer zelfbeheersing. Vast bijvoorbeeld af en toe of ontzeg je eens iets waar je erg op gesteld bent. De vierde niyama is svaadhyaaya, studie. Laat geen dag voorbij gaan zonder een boek van wijsheid te hebben geopend en er enkele regels of een paar bladzijden te hebben in gelezen. De vijfde is Ieshvarapranidhaana, overgave aan Ieshvara, die onveranderlijk aanwezig is in alles wat verandert en vergaat, zoals vuur in hout, zoals boter in melk, zoals olie in zaad, zoals intelligentie in het brein, zoals water in rivierbeddingen. Hij is Dat wat je oog niet kan zien, maar door wat het oog ziet, Dat wat je oor niet kan horen, maar door wat het oor hoort, Dat wat het intellect niet kan begrijpen, maar wat de intelligentie is van je intellect, Dat wat de adem in en uit doet stromen en je hart doet kloppen, Dat wat de wind doet waaien en het vuur doet branden, Dat wat dichterbij jou is dan je eigen kransslagader, Dat wat dichterbij jou is dan jijzelf, maar waar Hij is moet jij gaan. Zo zul je je leven hervormen en de meester worden van je geest.
Terloops
Onlangs
stuurde iemand mij een mail met een interessante vraag. Hij had
gelezen dat een leraar tegen zijn discipel zei dat die de drie
soorten zonden moest vermijden. De vraag was: wat betekent dit? Het
antwoord is eenvoudig genoeg: je kunt zondigen in de geest, met
woorden en met het lichaam. De leraar bedoelde dus de zonden begaan
met de spraak, de geest en het lichaam.
De
zithouding
De
derde trede gaat over aasana,
houding. Deze trede heeft niet zozeer betrekking op de relatie met
het lichaam, maar op het lichaam zelf dat meer is dan vlees en
beenderen. Elke activiteit heeft een eigen houding. Slapen doe je
veelal liggend. Mediteren doe je veelal zittend. Voor meditatie is
een goede stevige zithouding van groot belang.
In een goede zithouding vergeet je het lichaam. Patanjali’s definitie is dan ook (II 46):
Sthira soekham aasanam.
De aasana moet vast en aangenaam zijn.
Zo’n houding is voor een moderne mens natuurlijk niet vanzelfsprekend. Zelfs de kleermakerszit vindt hij al moeilijk, al wordt ze in de Yogaliteratuur Soekhaasana (gemakkelijke houding) genoemd. Hier komen de Yogaasanas of Yogahoudingen te hulp. Ze zullen je helpen geleidelijk aan zo’n zithouding mogelijk te maken. Dat ze het lichaam gezond, sterk en soepel maken is meegenomen.
Het is een grondregel dat je de methode van iets beter begrijpt als je weet wat haar doel is. Het doel van aasanas is het lichaam zo te trainen dat het er als het ware niet meer is, dat je met andere woorden kunt gaan zitten met de benen gekruist en dat het lichaam je op geen enkele wijze meer hindert.
Het is dan ontstegen aan de paren van tegenstellingen, zegt de Yoga Soetra (II 48):
Tato dvandvaanabhighaatah.
Daarna wordt men niet meer gehinderd door de tegenstellingen.
Er zijn vele Yogaleraren actief die niet echt weten waarover het gaat en die geen degelijke opleiding hebben genoten. Ze zijn selfmade en ze modderen maar wat aan. Nogal wat turnleraren, therapeuten, mind-fulnessleraren enz. lezen een boek over Yoga, volgen enkele lessen en zetten schaamteloos Yoga op hun programma. Er heerst dan ook verwarring alom. De oude klassieke aasanas bijvoorbeeld geeft men allerlei fantasienamen, zoals de kniekus en de tang voor pashchimottanaasana, de kaars voor sarvaangaasana, de gebroken kaars voor viparieta karani moedraa, de palmboom voor vrikshaasana enz. Pashchimottanaasana is de voorwaartse buiging zittend; de naam betekent letterlijk: de houding die de westkant heft; hindoes mediteren met het gezicht naar het oosten, de rug werd dan ook de westkant genoemd. Sarvaangaasana is de alle-delenhouding, zo genoemd wegens haar regelende invloed op de schildklier, die in de houding wordt uitgeperst als een spons. De schildklier heeft invloed op het gehele lichaam en ook op de geest. Vandaar de naam. Viparieta karanie moedraa is de moedraa (zegel) van de omgekeerde beweging. Vrikshaasana is de boomhouding, een evenwichtshouding.
Enkele
definities uit hoofdstuk 238 van de Garoeda
Poeraana,
die licht werpen op het voorgaande
2.
Ahimsaa
(geweldloosheid) is de deugd geen schade te berokkenen aan levende
wezens met daden, gedachten en woorden. Het geeft geluk.
3. Schade berokkend in overeenstemming met Vedische geboden is eveneens ahimsaa. De eeuwige deugd is het spreken van de waarheid, het zeggen van wat aangenaam is. Men mag geen waarheden spreken die onprettig zijn en geen onwaarheden die aangenaam klinken.
4. Andermans weelde ontvreemden door diefstal of geweld wordt steya (diefstal) genoemd. Dat niet doen is asteya. Het is een rechtvaardig beginsel.
6. Het aanvaarden van weelde moet zorgvuldig worden vermeden. Het niet-aanvaarden ervan, zelfs in gevaar, wordt aparigraha genoemd.
7. Shaucha (reinheid) is tweeërlei: uiterlijk met behulp van aarde en water en innerlijk met behulp van goede gevoelens en gedachten. Santosha (tevredenheid) is het gevoel van voldaanheid om wat vanzelf komt.
8. Tapas (versterving) is concentratie van de geest en de zintuigen. Het is ook het vrijwillig versterven van het lichaam.
11. Aasana is de houding, zoals Svastika, Padma en Ar-dhaasana. Praana is de energie in het lichaam. Aayaama is de beheersing ervan. De beheersing en terugtrekking van de zinnen die verwijlen op ongewenste voorwerpen wordt Pratyaahaara genoemd.
12. Dhyaana is meditatie over het belichaamde of onbelichaamde Brahman (het Absolute). In het begin van de beoefening kan worden gemediteerd over Hari (God) in belichaamde of onbelichaamde vorm.
13. Over de god van Vaayoe (de wind) moet worden gemediteerd als gevestigd in het midden van de zone van Agni (het vuur; streek van de navel). Over de god met vier armen (Vishnoe) moet worden gemediteerd als de drager van Shankha (schelphoorn), Chakra (discus), Gadaa (strijdknots) en Padma (lotus) en ook met Kaushtoebha (juweel dat zijn luister verliest als het van de borst van Vishnoe wordt weggenomen).
15. Over Mij, drager van Kaushtoebha en gekend als Brahman en Vanamaalin (die een guirlande van woudbloemen draagt) moet als dusdanig worden gemediteerd. Dit wordt Dhaaranaa (concentratie) genoemd, omdat de godheid wordt vastgehouden in de geest.
16. De staat waarin men zich bewust is van “Ik ben Brahman” wordt Samaadhi genoemd. Mensen bereiken de verlossing door de kennis verworven door de Vedische uitspraak “Ik ben Brahman. Aham Brahmaasmi.” De twee woorden “Ik” en “Brahman” moeten worden begrepen in hun verzwegen betekenis en het gevoel van gelijkheid moet verwerkelijkt zijn.
Meditatie
in het dagelijks leven
Mensen
trainen in de Yogales hun lichaam. Ze maken tijd voor de les en doen
met geduld mee naar beste vermogen. Als het meezit doen ze er ook
thuis iets aan. Maar dat laatste is jammer genoeg en zo zeker als wat
verre van een algemene regel. En dat heeft meestal niets te maken met
onwil, maar met tal van andere factoren.
Dat ze het lichaam oefening moeten geven om het in conditie te houden of te brengen en om de gezondheid te bevorderen en op peil te houden, begrijpen ze heel goed. Daar moeten ze zelfs niet over nadenken. Maar als het over meditatie gaat, vinden ze het allemaal niet meer zo vanzelfsprekend en houden ze afstand. Toch is er eigenlijk geen verschil. Zoals het lichaam, zo moet ook de geest worden getraind. Zoals het lichaam moet worden verlost van stoffen die er niet in thuishoren, zo moet ook de geest worden gezuiverd. Zoals het lichaam tot rust moet worden gebracht, zo moet ook de rusteloosheid van de geest aan banden worden gelegd. Zoals de vereenzelviging met het lichaam moet worden doorbroken, zo moet dat ook worden gedaan met de geest. Maar de mentale oefeningen zijn natuurlijk abstracter en subtieler en worden vaak in verband gebracht met godsdienst en roepen dan ook nogal wat weerstanden op. En ze kunnen natuurlijk in het begin nogal lastig en vervelend zijn.
Toch is oefening voor de geest hoogst nodig, ze is van evenveel belang voor de gezondheid van het lichaam, vooral in deze tijd waarin spanning, stress en onrust alomtegenwoordig zijn.
De geest van moderne mensen werkt in de meeste gevallen chaotisch, is verward en rusteloos. Ze worden geplaagd door hun zintuigen. De behoefte aan zintuiglijke activiteit wordt steeds groter, de zintuigen worden steeds veeleisender. Mensen kunnen op de duur niet meer genieten van gewone, dagelijkse dingen. Ze gaan voor kicks, zoals het woord luidt.
In boek II van Yoga Soetra van Patanjali komen de volgende heel interessante soetras (aforismen) voor:
54. Svavishayaasamprayoge chittasvaroepaanoekaara ivendriyaanaam pratyaahaarah.
In pratyaahaara of terugtrekking vereenzelvigen de zintuigen zich niet langer met hun eigen voorwerpen, maar bootsen als het ware de aard van de geest na.
Hun eigen voorwerpen: de zintuiglijke voorwerpen, zoals vormen en kleuren, geluiden, geuren, gewaarwordingen en smaken.
55. Tatah paramaa vashyatendriyaanaam.
Dan volgt de volledige gehoorzaamheid van de zinnen.
Deze soetras of aforismen betekenen gewoon dat de zintuigen doen wat de geest doet. Als je geest chaotisch werkt en rusteloos is, vertonen je zintuigen ook een chaotisch gedrag en zijn ze rusteloos. Zien ze bijvoorbeeld iets dat seksueel getint is dan raak je onmiddellijk opgewonden. Je zintuigen springen van de hak op tak. Als je geest echter zuiver en rustig is dan bezorgen ze je geen moeilijkheden. Maar om dat te bereiken is oefening nodig. In het begin is de oefening zoals gezegd lastig en vervelend. Er moeten nieuwe groeven in de geest worden gemaakt. Je moet tijdens de meditatie de geest steeds weer terugbrengen naar hetzelfde punt. Zijn beweging moet stelselmatig worden beperkt. Mettertijd zal hij vreugde scheppen in de meditatie en hij zal op dat verwijlen waarover je mediteert.
Het
onderwerp van concentratie is belangrijk
Een
scherpschutter moet een goed getraind lichaam hebben. Zijn handen
mogen niet beven. Hij moet zijn lichaam goed kunnen ontspannen en hij
moet het volledig onder controle hebben. Hij moet zich perfect kunnen
concentreren. Hij heeft een lichaam en een geest waar een Yogi
terecht jaloers mag op zijn.
Er is evenwel een hemelsbreed verschil. Met kampioenstitels in zijn achterhoofd concentreert de scherpschutter zich op de schietschijf. Met de verlichting in het achterhoofd concentreert de Yogi zich op de Ultieme Werkelijkheid.
Wat
is dat de verlichting?
Wijzen
uit een lang vervlogen tijd zeiden al dat je in wezen iets hoogst
wonderbaars bent, dat je in wezen zo wonderbaar bent dat er geen
woorden voor zijn.
Sarva-vedaanta-siddhaanta-gocharam tamagocharam
Govindam Paramaanandam Sadgoeroem pranatosmyaham
Ik buig diep neer voor mijn Sadgoeroe, Govinda, die buiten het bereik van de geest en de zinnen ligt en die het doel is van alle Vedaantische waarheden.
Commentaar:
Govinda:
herder; naam van God, tevens de naam van Shankara’s
Goeroe
Vedaanta: veda
of weten; anta
of einde, dat wil zeggen het hoogste weten
Agocharam:
onmeetbaar
Dit is Shankara’s openingsvers van zijn meesterwerk Kroonjuweel van het onderscheidingsvermogen. Hij begint met meditatie over de Ultieme Werkelijkheid of God. Hij zegt dat die Werkelijkheid onmeetbaar is. Ze ligt buiten het bereik van de spraak en de geest. Je kunt ze niet vatten in woorden. Je kunt ze evenmin begrijpen. Maar ze is zijn-baar. Maar daarvoor moet je de geest overstijgen.
In de Bhagavad Gietaa zegt Shrie Krishna:
VI
30. Yo maam pashyati sarvatra sarvam cha mayi pashyati,
Tasyaaham
na pranashyaami sa cha me na pranashyati.
Hij die Mij overal ziet en die alles in Mij ziet, wordt door Mij nooit verlaten en hij laat ook Mij niet los.
Dit was een ervaring die de wijzen verwierven door langdurige ascese, intens zelfonderzoek en systematische meditatie. Ze moesten op dat pad het hoofd bieden aan vele moeilijkheden. Ze moesten vele hindernissen overwinnen. Uiteindelijk ontdekten ze ook dat hun geest de enige moeilijkheid was. Ze ontdekten dat hij een geduchte vijand is, maar dat hij ook de allerbeste vriend is als hij door de beoefening van Yoga werd gezuiverd, getraind en tot bondgenoot gemaakt.
Meditatie over licht
Bhagavad Gietaa, XIII 18:
Jyotishaamapi
tajjyotistamasah paramoechyate,
Gnyaanam gnyeyam gnyaanagamyam
hridi sarvasya vishthitam.
Dat, het Licht van alle lichten, wordt voorbij duisternis genoemd. Het is kennis (gnyaanam), wat moet worden gekend (gnyeyam) en het is door kennis te bereiken (gnyaanagamyam). Het is gezeten in het hart van allen.
Dit is een wonderbaar, inspirerend vers uit hoofdstuk XIII van de Bhagavad Gietaa dat als titel heeft De Kennis van het Onderscheid tussen het Veld en de Kenner van het Veld. Het lichaam wordt een veld genoemd, omdat men er zijn karma of de vruchten van zijn daden op oogst.
Hoofdstuk XIII is in meerdere opzichten een heel interessant hoofdstuk met enkele verhelderende definities. Zo beschrijven verzen 6 en 7 het veld:
Mahaabhoetaanyahankaaro
boeddhiravyaktameva cha,
Indriyaani dashaikam cha pañcha
chendriyagocharaah.
De grote elementen, de ik-maker, het intellect en ook de ongemanifesteerde natuur, de tien zintuigen en de ene en de vijf zintuiglijke voorwerpen.
Commentaar:
De
grote elementen zijn de vijf subtiele elementen ether, lucht, vuur,
water en aarde. Vanwaar hadden ze het idee dat er vijf elementen
zijn? Heel eenvoudig, we nemen de natuur waar met vijf zintuigen en
we zien hem in vijf vormen: etherisch, gasvormig, in de vorm van vuur
of hitte, in een vloeibare en vaste vorm. Ze worden subtiel genoemd,
omdat ze de materie doordringen. In de natuur zoals we hem waarnemen
bestaan de elementen in een grove vorm.
De ik-maker of ahamkaara (egoïsme) is een zelfaanmatigend beginsel dat de oorzaak is van de grote elementen. Het intellect (boeddhi) is er de oorzaak van. Het werpt licht op waargenomen voorwerpen. Avyakta of het ongemanifesteerde of de energie of Shakti van de Ultieme Werkelijkheid is de oorzaak van het intellect. De tien zintuigen zijn de vijf zintuigen van waarneming en vijf zintuigen van actie (zich voortbewegen, grijpen, de spraak, de voortplanting en de uitscheiding). De ene is de geest of manas. Zijn functie is denken en twijfelen. De vijf zintuiglijke voorwerpen zijn de vijfvoudige ervaring via vijf zintuigen,
Ichchhaa dveshah soekham doehkham sanghaatashche-tanaa dhritih, Etat kshetram samaasena savikaaramoe-daa-hritam.
Begeerte (ichchhaa), afkeer (dvesha), geluk (soekha), pijn (doehkha), het aggregaat of de lichaamservaring (samghaata), intelligentie (chetana) en kracht (dhriti), aldus werd het veld met zijn veranderingen in het kort beschreven.
Deze beginselen of tattvas (elementen) vormen het geraamte van de zintuiglijke wereld. Het zijn mentale toestanden en eigenschappen van het lichaam. Het lichaam wordt een veld (kshetra) genoemd, omdat men er de vruchten van zijn daden of karma op oogst. Samghaata of aggregaat of de lichaamservaring is dat waardoor iedere cel als het ware weet dat ze tot een welbepaald organisme behoort. Bij de dood verdwijnt dat gevoel en keert ieder element terug naar zijn bron. Water gaat naar water, ijzer gaat naar ijzer enz. Met andere woorden het lichaam gaat tot ontbinding over.
De Kenner van het veld of Kshetragnya is Bewustzijn of het Zelf. Bewustzijn is geen product van de hersenen, zoals wetenschappers beweren. Bewustzijn was er eerst en de hele schepping is er een manifestatie van.
In de verzen die volgen, namelijk verzen 8 tot en met 12 geeft Krishna een interessante definitie van gnyaana of kennis in de betekenis van kennis van de Kenner of Zelfkennis. Zelfkennis is natuurlijk een woord dat op de keper beschouwd geen steek houdt Je kunt jezelf immers niet kennen, om de zeer eenvoudige reden dat jij het bent die kent. Je kunt het vergelijken met je ogen. Ook die kun je niet kunt zien, omdat zij het zijn die zien.
Krishna somt allerlei eigenschappen op en in vers 12 eindigt Hij met de zin: “Etajgnyaanamiti proktam agnyaanam yadatonyathaa. Dit is gnyaanam en wat daar tegenover staat is agnyaanam (onwetendheid).”
Hij geeft eigenlijk geen definitie van gnyaana, maar van dat wat tot gnyaana leidt. Hij somt eigenschappen op die leiden tot wijsheid. Het zijn Zijn eigenschappen. Het zijn ook de eigenschappen van degene die de verlichting zoekt. Als deze eigenschappen op een onbezoedelde manier in een mens worden gezien, mag men aannemen dat hij een verlichte wijze is.
Dit zijn de verzen 8 tot 12 van hoofdstuk XIII:
8. Nederigheid, pretentieloosheid, geweldloosheid, verdraagzaamheid, oprechtheid, ontvankelijkheid voor de leraar, zuiverheid, kalmte, zelfbeheersing,
9. Onthechting voor de zintuiglijke voorwerpen en afwezigheid van egoïsme, het zien van het euvel in geboorte, dood, ouderdom, ziekte en pijn,
10. Ongehechtheid, niet-vereenzelviging van het zelf met zoon, echtgenote, thuis en de rest, en voortdurende gelijkheid van de geest bij het bereiken van aantrekkelijke en onaantrekkelijke dingen,
11. Onwrikbare devotie tot Mij door de Yoga van niet-gescheidenheid, een toevlucht zoekend in eenzame plaatsen buiten de gemeenschap van mensen,
12. Voortdurend Zelfbewustzijn, het zien van het einde van ware kennis, dat is gnyaana en wat daar tegenover staat is agnyaana (onwetendheid).
De verzen die volgen tot het einde van het hoofdstuk zijn wonderbaar:
13. Ik zal je beschrijven wat moet worden gekend en waardoor men, dat kennend, de onsterfelijkheid bereikt, het beginloze opperste Absolute (Brahman), zijn noch niet-zijn genoemd.
14. Met handen en voeten overal, met ogen, hoofden en monden overal, met oren overal, bestaat Hij in de wereld allesomvattend.
15. Stralend in de functies van alle zintuigen en toch zonder zintuigen; ongehecht en toch alles dragend; zonder eigenschappen en toch hun waarnemer,
16. Buiten en in wezens, het onbeweeglijke en het bewegende, door Zijn subtiliteit onkenbaar en dichtbij en veraf is Dat.
17. En onverdeeld, bestaat Hij toch alsof verdeeld in wezens. Hij moet worden gekend als de basis van alle wezens. Hij verslindt en Hij schept.
18. Dat, het Licht van alle lichten, wordt voorbij duisternis genoemd. Het is kennis (gnyaanam), wat moet worden gekend (gnyeyam) en het is door kennis te bereiken (gnyaanagamyam), gezeten in het hart van allen.
19. Aldus werden het veld, kennis en het kenbare, bondig beschreven. Dit wetend, gaat Mijn toegewijde binnen in Mijn wezen.
20. Weet dat de natuur (prakriti, materie) en Bewustzijn (Poeroesha) beide beginloos zijn en dat alle veranderingen en eigenschappen (goenas) geboren zijn uit prakriti.
21. In de productie van oorzaak en gevolg wordt prakriti de oorzaak genoemd en in het ervaren van vreugde en pijn wordt Poeroesha de oorzaak genoemd.
22. De Poeroesha, gezeten in prakriti, ervaart de uit prakriti geboren eigenschappen (goenas). Gehechtheid aan de eigenschappen (goenas) is de oorzaak van zijn geboorte in een goede of slechte moederschoot.
23. De opperste Poeroesha in dit lichaam wordt ook toeschouwer, toelater, ondersteuner, genieter, grote Heer (Maheshvara) en hoogste Zelf (Paramaatmaa) genoemd.
24. Hij die aldus Poeroesha en prakriti samen met de eigenschappen (goenas) kent, wordt niet wedergeboren, ongeacht de omstandigheden waarin hij leeft.
25. Sommigen aanschouwen het Zelf in het Zelf door het Zelf door meditatie, anderen door Saankhya Yoga (Gnyaana Yoga), anderen door Karma Yoga.
26. Nog anderen, die dat niet weten, vereren zoals ze hebben gehoord van anderen. Ook zij gaan voorbij de dood door wat ze hebben gehoord als opperste toevlucht te beschouwen.
27. Weet, O beste der Bhaaratas, dat ieder wezen dat wordt geboren, onbeweeglijk of bewegend, ontstaat uit de vereniging van het veld en de kenner van het veld.
28. Hij ziet die de opperste Heer (Parameshvaram) ziet, gelijkelijk bestaand in alle wezens, het onvergankelijke in het vergankelijke.
29. Hij ziet dat dezelfde Heer overal gelijkelijk verblijft en vernietigt het Zelf niet door het zelf. Hij gaat naar het hoogste doel.
30. Hij ziet die ziet dat alle handelingen verricht worden door de natuur alleen en dat het Zelf zonder actie is.
31. Ziet hij de hele verscheidenheid van wezens als rustend in de ene, ontstaan uit dat alleen, dan wordt hij het Absolute (Brahman).
32. Het opperste Zelf, zonder begin en zonder goenas, onvergankelijk hoewel verblijvend in het lichaam, O Kaunteya, handelt niet en blijft onbezoedeld.
33. Zoals de aldoordringende ether, door zijn subtiliteit onbezoedeld blijft, zo blijft ook het overal in het lichaam gezeten Zelf onbezoedeld.
34. Zoals de ene zon de hele wereld verlicht, zo verlicht de bewoner van het veld (kshetrie) het hele veld, O Bhaarata.
35. Zij die, door het oog van kennis (gnyaanachakshoe-shaa), het onderscheid zien tussen het veld en de kenner van het veld en die bevrijd zijn van het wezen van prakriti (vereenzelviging), gaan naar het Opperste.
Harih
Om Tat Sat
Aldus in de Oepanishad van de glorierijke Bhagavad
Gietaa, de wetenschap van de Eeuwige, de Schrift van Yoga, de
samenspraak van Shrie Krishna en Arjoena, eindigt het dertiende
gesprek, De Yoga van het onderscheid tussen het veld en de Kenner van
het veld.
Ieder van de achttien hoofdstukken eindigt met dit vers. De Bhagavad Gietaa noemt er zichzelf een Oepanishad in. De Oepanishads zijn de filosofische sluitstukken van de Vedas, die niet gemakkelijk te begrijpen zijn. Krishna brengt hun inhoud op een voor iedereen bevattelijke manier.
De Gietaa noemt zich ook de wetenschap van de Eeuwige of Brahmavidyaa of wetenschap van de kennis van het Absolute. Ze noemt zich ook de Schrift van Yoga. Ze is het Yogaboek bij uitstek. En ze is een gesprek tussen Arjoena en Shrie Krishna. Arjoena is de zoekende mens. Krishna spreekt met de stem van de eeuwige Vedische wijsheid.
In vers II 7 geeft Arjoena zich aan Hem over met de woorden:
Shishyasteham shaadhi maam tvaam prapannam.
Ik ben uw discipel, onderricht me, die in u een toevlucht zocht.