The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage


VIER G’S EN DRIE K’S

Uit: Licht van Sivananda, oktober 2009, vol. 510

VIER G’S EN DRIE K’S

De vier G’s zijn: Gaayatrie, Gietaa, Goeroe, Gangaa. De drie k’s zijn: kaanchana, kierti, kaama.

De eerste G: Gaayatrie
De Gaayatrie is de grote Vedische mantra, een smeekbede tot de Ultieme Werkelijkheid, die wordt verklankt door de letter OM, voor licht of verlichting. De naam is afgeleid van de werkwoordwortels gaa, zingen en traa, beschermen. Dit is de mantra, die zingt en beschermt:

Om bhoer bhoevah svah tat savitoer varenyam bhargo devasya dhiemahi dhiyo yo nah prachodayaat.

De Gaayatrie mantra is een mantra met een grote kracht. Gaayatrie is de belangrijkste versmaat (vier groepen van zes lettergrepen; bhoer, bhoevah en svah worden niet meegerekend, omdat ze vervat zijn in de a, oe en m van de letter OM). De Gaayatrie mantra telt dus vierentwintig lettergrepen.

In de Bhagavad Gietaa (X 35) zegt Krishna: “Van alle versmaten ben Ik Gaayatrie. Gaayatrie chchhandasaamaham.” Bhoeh, bhoevah en svah zijn het grofstoffelijke, het subtiele en het causale of oorzakelijke heelal.

Woord-voor-woordvertaling 
OM: Parabrahman, het Absolute, de Ultieme Werkelijkheid, die aanwezig is in het verleden, het heden en de toekomst, die het onveranderlijke Bewustzijn is in de staten van waken, dromen en droomloos slapen
bhoer: het grofstoffelijke heelal
bhoevah: het subtiele heelal
svah: het causale heelal
tat: Dat, het hoogste Zelf
savitoer: de Zon, maar niet de zon aan de hemel, maar de basis van alle licht of het zelflichtende
varenyam: de beste van alle dingen, het meest begerenswaardige, de hoogste zaligheid
bhargo: schittering, het licht en de luister die de onwetendheid verdrijft en die alle tekortkomingen ongedaan maakt
devasya: goddelijk, stralend, in wezen Bewustzijn
dhiemahi: wij mediteren
dhiyo: intellecten
yo: die
nah: onze
prachodayaat: verlichten

Vertaling 
Wij mediteren over de glorie van dat eerbiedwaardige Licht van dit heelal, dat de onwetendheid verdrijft. Moge Het ons intellect verlichten.

Tussen de verscheidene delen van de mantra wordt een kort ogenblik gepauzeerd. De vijf delen zijn: 1. OM, 2. bhoer bhoevah svah, 3. tat savitoer varenyam, 4. bhargo devasya dhiemahi, 5. dhiyo yo nah prachodayaat.

In augustus 1973 was ik met mijn vriend Swami Vimalananda, die elke keer Swami Chidananda vergezelde op diens vele bezoeken aan Aalst, in Bodhgaya, waar Boeddha de verlichting bereikte. Toen wij er de Vishnoepada-tempel (er wordt een voetafdruk van Vishnoe vereerd) bezochten, hield de dienstdoende brahmaan me tegen aan de ingang. Westerlingen zijn er immers niet toegelaten. Hindoes bezoeken de tempel met eerbied. Westerlingen gaan als toeristen en verstoren de sfeer. Dat doen ze ook in onze kerken. Toen ik in Brussel werkte ging ik ’s middags vaak in een van de kerken in het centrum wat mediteren. Maar soms waren ze gesloten, want ze zijn beducht voor dieven. En als ze open waren liepen kletsende toeristen rond met de camera in aanslag. En meestal speelt er muziek op de achtergrond. Het mag dan Bach zijn, maar dan en daar is dat toch lawaai. Het is of men bang is voor de stilte. Swami Vimalananda zei tegen de brahmaan: “He also practises hindu dharma.” De brahmaan vroeg: “Kan hij de Gaayatrie mantra reciteren?” Ik reciteerde hem en de deur ging wijd open. De brahmaan gaf ons zelfs een rondleiding. Ik herinner me dat boven de deur dezelfde foto van Swami Sivananda hing als die die op mijn altaar staat.

De tweede G: Gietaa
Hiermee wordt natuurlijk de Bhagavad Gietaa bedoeld, het Yogaboek bij uitstek. Iemand zei me: “Is dat een Yogaboek? Er staan geen Yogahoudingen in.”

Ten eerste is Yoga meer dan Yogahoudingen. Ten tweede beschrijft de Gietaa in hoofdstuk VI, verzen 11 tot en met 13, de belangrijkste van alle Yogahoudingen, namelijk de zithouding. Bovendien is het de Gietaa zelf die zich een Yogaboek noemt. Ieder hoofdstuk eindigt immers met de volgende tekst:

Iti Shriemad Bhagavadgietaasoepanishatsoe Brahmavidyaayaam
Yogashaastre Shrie Krishnaarjoenasamvaade
Arjoenavishaadayogo naama prathamo’dhyaayah.

Aldus in de Oepanishad van de glorierijke Bhagavad Gietaa, de wetenschap van de Eeuwige, de Schrift van Yoga, de samenspraak van Shrie Krishna en Arjoena, eindigt het … en dan volgen het nummer en de titel van het hoofdstuk. In bovenstaande tekst is dit: de eerste samenspraak, die Yoga van de neerslachtigheid van Arjoena wordt genoemd.

De Gietaa noemt zichzelf dus niet alleen een Yogaboek, maar ook een Oepanishad of een boek van wijsheid. Oepanishad betekent: zitten nabij; het is immers een wijsheid die men ontvangt door aan de voeten van een verlichte wijze te zitten. De Oepanishads behoren tot de Vedas. Ze bevatten de uitspraken van de rishis of zieners van weleer. Ze zijn moeilijk te lezen, onder andere omdat ze geschreven zijn in een archaïsch Sanskrit en omdat ze handelen op een nogal mystieke manier over Dat wat voorbij woorden en gedachten ligt.

Vers 4 van Gietaadhyaanam of Meditatie over de Gietaa zegt:

Sarvopanishado gaavo dogdhaa gopaalanandanah
Paartho vatsah soedhierbhoktaa doegdham gietaamritam mahat.

De Oepanishads zijn de koeien. De melker is de vreugde van de koeherders. Arjoena is het kalf. De mens van grote intelligentie is de genieter, de drinker. De melk is de grote nectar van de Gietaa.

Dit betekent dat de Gietaa de wijsheid van de Oepani-shads bevat op een voor iedereen bevattelijke manier. Wat in de Oepanishads moeilijk toegankelijk is voor de gewone mens brengt de Gietaa op een heldere en eenvoudige manier. De melk is de essentie van de koe. Het is voor de melk dat we koeien houden. Het is de liefde voor haar kalf die de melkproductie op gang brengt in de uier van de koe. Zo was het ook de liefde voor zijn discipel Arjoena die de woorden ontlokte aan de mond van Shrie Krishna, die sprak met de stem van de oeroude en eeuwige wijsheid van de Oepanishads, de filosofische sluitstukken van de Vedas. Hij is de vreugde van de koeherders, want dat de melker de koe kan komen melken is te danken aan hun waakzaamheid, die er immers voor zorgde dat de koeien niet werden gestolen door veedieven en niet werden verscheurd door roofdieren. Wijze mensen zijn de drinkers van de melk.

Na de Gietaastudie wordt in de traditie Gietaamahaatmyam, de Grootheid van de Gietaa gereciteerd. Hierin komen onder andere de volgende inspirerende verzen voor:

Hij die mediteert volgens de Gietaa blijft onbezoedeld door zonde, zoals een lotusblad onbezoedeld blijft door water.

Alle heilige plaatsen zoals Prayaag (het moderne Allahabad) enz. zijn aanwezig waar de Gietaa is en waar de Gietaa wordt gereciteerd.

Alle devas (goden), wijzen, Yogis, vrienden en toegewijden van Krishna, Naarada, Oeddhava en anderen verblijven daar.

Hulp komt vlug waar de Gietaa wordt gereciteerd, O Aarde. Ik verblijf altijd waar de Gietaa wordt gelezen, aangehoord en onderwezen en waar men over Haar mediteert.

Ik verblijf in de Gietaa. De Gietaa is mijn beste Verblijf. Ik bescherm de drie werelden met de Kennis van de Gietaa.

De Gietaa is mijn hoogste Wetenschap die geen twijfel overlaat over de vorm van Brahman, de Eeuwige, OM en de onuitsprekelijke pracht van het Zelf.

De Gietaa werd uitgesproken door de mond van de gezegende Krishna, de Alwetende, tot Arjoena. Ze bevat de essentie van de Vedas, Kennis en Werkelijkheid. Ze is vervuld van de Opperste Zaligheid.

Door herhaalde studie van de Gietaa bereikt hij bevrijding. “Gietaa” uitsprekend op het ogenblik van de dood wordt hij verlost.

Ik kan je onze eigen uitgave van de Gietaa warm aanbevelen. Ze geeft naast de vertaling ook de Sanskrit tekst in een vlot leesbare transliteratie, zodat je hem met wat studie en oefening gemakkelijk kunt leren reciteren. Dit geeft veel spirituele kracht en doet voor de geest wat een goede wasbeurt doet voor een vuil wit hemd, dat pas daarna weer met eer kan worden gedragen.

De derde G: Goeroe
De Vedas, de Schriften van de openbaring (shroeti), bestonden alvorens ze door Vyaasa werden opgeschreven in een mondelinge overlevering. Ze werden doorgegeven door de Goeroe aan verdienstelijke en waardige discipelen.  

Dit wordt de goeroeparamparaa, de lijn van opvolging van Goeroe op discipel of de lijn van overlevering genoemd. Een Goeroe is een leraar. Hij verdrijft de duisternis van onwetendheid. Het woord betekent letterlijk: zwaar. Hij is iemand die veel gewicht in de schaal werpt.

In het eerste boek (Aadi Parva), hoofdstuk 134 van het Mahaabhaarata komt het volgende verhaal voor dat het geloof in de Goeroe illustreert:

Drona zei (tegen Arjoena):
27. Ik zeg u naar waarheid dat ik dat zal doen waardoor geen enkele boogschutter ter wereld zich met u zal kunnen meten.

Vaishampayana zei (tegen koning Janamejaya, zijn toehoorder):
28. Daarna leerde Drona aan Arjoena de kunst van het vechten te paard, op de rug van een olifant, in een strijdwagen en op de grond.
29. Drona leerde die Kaurava (Arjoena) hoe te vechten met knotsen, met het zwaard, de speer en de pijl. Hij leerde hem het gebruik van vele andere wapens en hoe te vechten tegen vele krijgers.
30. Horend over zijn bedrevenheid troepten duizenden koningen en prinsen rond hem samen, verlangend de krijgskunst te leren.
31. O grote koning, ook Ekalavya, de zoon van Hiranya-dhanoes, koning van de Nishaadas (woudbewoners), zocht Drona op.
32. Die man (Drona) die geleerd was in alle voorschriften van dharma (de wet, religie) aanvaardde hem niet als zijn discipel in het boogschieten, bedenkend dat hij een Ni-shaada was (van lage kaste) en rekening houdend met het belang van de prinsen.
33. O bestraffer van vijanden, na met zijn hoofd de voeten van Drona te hebben aangeraakt, trok hij zich terug in het woud en maakte een kleien beeld van Drona.
34. Hij begon het te vereren alsof het zijn echte leraar was en vóór dat beeld beoefende hij het gebruik van wapens met de grootst mogelijke regelmaat.
35. Als gevolg van zijn uitzonderlijke eerbied voor zijn leraar en van zijn toewijding aan het gestelde doel werden de drie processen van het bevestigen van de pijl op de pees, van het richten en van het schieten heel gemakkelijk voor hem.
36. O bestraffer van vijanden, op zekere dag begaven de Koeroeprinsen en de Paandoeprinsen zich met de toestemming van Drona in hun strijdwagens op jacht.
37. O koning, een dienaar volgde de Paandavas op zijn gemak met de noodzakelijke dingen (voor de jacht) samen met een hond.
38. Ze trokken door het woud met hun doel in gedachten. De hond verkende de omgeving en kwam bij de Nishaada terecht.
39. Toen de hond de donkerhuidige Nishaada zag wiens lichaam was ingesmeerd met as, gehuld in een zwarte dierenhuid en met gevlochten haar begon hij te blaffen.
40. Zijn lichtheid van hand tonend schoot hij terstond zeven pijlen in de muil van de blaffende hond.
41. De hond wiens muil op die manier opengesperd was door de zeven pijlen liep terug naar de Paandavas en de Paandavahelden die dit zagen waren uiterst verbaasd. 
42. Zich schamend over hun eigen bedrevenheid loofden ze de lichtheid van hand en de precisie waarmee het doel werd geraakt met behulp van de waarneming met het gehoor.
43. O koning, daarop begaven ze zich op zoek in het woud naar die onbekende woudbewoner. De Paandavas vonden hem spoedig terwijl hij onophoudelijk pijlen afschoot met zijn boog. 
44. Toen ze de man met het grimmige gezicht zagen, die voor hen een volstrekte vreemdeling was, vroegen ze: “Wie zijt gij en wiens zoon zijt gij?”

De Nishaada zei:
45. O helden, ik ben de zoon van de Nishaadakoning, Hiranyadhanoes. Ken me als iemand die zich, als een discipel van Drona, inspant om de krijgskunst te leren.
46. De Paandavas die zich op de hoogte hadden gesteld betreffende alles wat met hem verbonden was keerden terug (naar Hastinapoeraa) en vertelden Drona alles over de wonderbare prestaties in het boogschieten, die ze in het woud hadden gezien.
47. O koning, de zoon van Koentie, Arjoena, die de hele tijd aan Ekalavya dacht, vroeg Drona te spreken onder vier ogen en betrouwend op de liefde van de leraar voor hem zei hij:
48. “Gij hebt me met vreugde gezegd, me aan uw boezem drukkend, dat geen enkele van uw leerlingen me zou evenaren.
49. Waarom hebt ge dan een leerling op de wereld (die me evenaart), de machtige zoon van de Nishaadakoning?” 
50. Daarop dacht Drona een ogenblik na over de te volgen strategie. Hij nam Arjoena met hem mee en zocht de Ni-shaada op.
51. Hij zag Ekalavya wiens lichaam was ingewreven met as, die gevlochten haar had en die met de boog in zijn hand zonder ophouden pijlen afschoot.
52. Toen hij Drona zag naderen, deed Ekalavya enkele stappen vooruit en zijn voeten aanrakend ging hij languit groetend op de grond liggen.
53. De zoon van de Nishaada vereerde Drona in zijn ware vorm en stelde zich aan hem voor als zijn discipel. Hij stond vóór hem met gevouwen handen.
54. O koning, daarop sprak Drona als volgt tot Ekalavya: “O held, als ge werkelijk mijn discipel zijt geef me dan mijn dakshina (schoolgeld, inwijdingsgeschenk).” De tevreden Ekalavya zei toen hij dit hoorde:
55. “O befaamde, wat moet ik u geven? Beveel het mij. O uitstekende Brahman kennende wijze, er is niets dat ik niet wil geven aan mijn leraar.”
56 tot 58. Hij zei: “Geef me als dakshina uw duim.” Ekalavya, die steeds de waarheid was toegewijd en die zijn belofte wilde houden, sneed met een blijmoedig gezicht en een onberoerd hart terstond zijn duim af toen hij die vreselijke woorden hoorde en gaf hem aan Drona. Toen de Nishaada, O koning, opnieuw begon te schieten met behulp van zijn andere vingers stelde hij vast dat hij zijn eerdere lichtheid van hand niet meer had.
59. Arjoena was tevreden en zijn koorts (van jaloersheid) was verdwenen. “Niemand zal Arjoena evenaren.” Deze woorden van Drona werden nu bewaarheid.

De vierde G: Gangaa
Gangaa is het Sanskrit voor Ganges. De Ganges stroomt door India en Bangladesh. Ze is 2700km lang. Ze ontspringt in de Gangotri-gletsjer in de staat Oettarakhand. Ze komt te voorschijn uit de rotsen in Gomoekh en wordt Bhaagierathi genoemd tot in Devaprayaag. Prayaag betekent: samenvloeiing. De Bhaagierathi vloeit er samen met de Alakananda en wordt vanaf de samenvloeiing Ganges genoemd.

Ongeveer een derde van de Indiase bevolking woont in de Gangesvlakte. In Haridwaar verlaat de Ganges de Himaa-layas. In Prayaag vloeit de Ganges samen met de Yamoenaa. Toen ik in 1986 Prayaag (Allahabad) bezocht zei de gids me: “Hier vloeien drie rivieren samen: de Ganges, de Yamoenaa en de Sarasvatie, maar de Sarasvatie is onzichtbaar (vloeit ondergronds).” De Sarasvatie is de rivier die in de Rig Veda wordt bezongen. Ze is de bakermat van de hindoe beschaving. Ze verzandde in 2000 voor Christus tengevolge van natuurrampen. De Sarasvatievlakte veranderde in een woestijn en werd verlaten. De bewoners trokken weg. Ze vestigden zich ergens anders en de Gangesbeschaving kwam tot bloei. De Sarasvatie leeft dus voort in de herinnering van de mensen.

De Ganges mondt uit in de Golf van Bengalen. De delta van de Ganges en de Brahmapoetra samen omvat bijna heel Bangladesh, een van de dichtstbevolkte landen ter wereld. Jaarlijks trekken miljoenen hindoes op bedevaart naar steden aan de Ganges. De heilige stad Benares heet eigenlijk Kaashi. Een kaashi is een plaats waar de rivier tengevolge van het reliëf een eind terugvloeit in de richting van haar bron. De meest noordelijke kaashi is Oettarkaashi. Van de bron tot de monding van de Ganges liggen vele belangrijke steden. Delhi, Lucknow en Calcutta liggen aan haar bijrivieren.

Gangaa is een godin, die wegens een misstap werd veroordeeld om te worden geboren op aarde. Ze trouwde met koning Shantanoe. Het is met dit huwelijk dat het verhaal van het Mahabhaarata-epos begint. Al deze verhalen leven onder de mensen en liggen aan de basis van heel de Indiase schilderkunst, beeldhouwkunst, dans, zang en toneel. In Haridwaar op de oever van de Ganges zag ik nog vertellers zitten met toehoorders, die aan hun lippen hingen, luisterend naar die oeroude verhalen. De vertellers in het Mahaabhaarata worden soetas genoemd. Ze hebben soms veelzeggende namen, zoals bijvoorbeeld Romaharshana. Dit betekent: die je haar overeind doet staan.

De drie k’s
De drie k’s zijn kaanchana (goud), kierti (faam), kaama (lust).

Nonkel Fernand had nooit van Ramakrishna gehoord en ook niet van de drie k’s, maar hij had het wel over de drie g’s, namelijk geld, gat en glorie, die precies hetzelfde betekenen als de drie k’s van Ramakrishna. Geld en glorie zijn algemeen Nederlands. Ze staan voor hebzucht en de hunker naar naam en faam. Dit zijn heel belangrijke drijfveren. Hebzucht is de grootste van alle menselijke ondeugden. Gat staat voor seks. Dit is typisch Vlaams. In deze samenhang betekent dit woord voor Nederlanders wellicht niets, maar ze moeten toch geen schriftgeleerden zijn om te begrijpen wat wij ermee bedoelen.

Ik groeide op in een smidse. Nonkel Fernand was een broer van mijn grootmoeder langs moeders zijde. Hij was een mensenschuwe zonderling met wie ik toch heel goed opschoot. Hij was mijn grote vriend en vertrouwensman. Ik voelde me helemaal op mijn gemak bij hem. Hij werkte in een van de twee brouwerijen van Wieze. Hij besloeg er en verzorgde er de prachtige Brabantse trekpaarden, echte kolossen, die de lange, schuin aflopende, zwaar met vaten bier geladen karren over de hobbelige kasseien voorttrokken. Na de oorlog werden ze vervangen door vrachtwagens. En nonkel Fernand mocht opstappen. Hij had thuis een smidse, die behoorde tot het huis dat mijn grootouders huurden van de dorpsdokter, die dokter, tandarts, apotheker en huisbaas in één was, maar hij had niet genoeg werk om er zijn brood mee te verdienen. Hij kreeg in de kortste keren een maagzweer en werd ervan geopereerd. Kort nadien begon hij te drinken en hij heeft zich uiteindelijk dood gedronken. Ik heb het hem vaak horen zeggen: “Het is op de wereld al geld, gat en glorie wat de klok slaat.” En hij voegde eraan toe, als een voorval zijn gezegde illustreerde, “dat er malheuren en processen in zaten”.

Dat Ramakrishna hetzelfde zei betekent misschien dat het uit dezelfde bron komt, uit de tijd dat de Ariërs migreerden uit India, zoals ook uitdrukkingen als “hij is in de zevende hemel” uit die bron komen. Wie zal het zeggen?