The Divine Life Society
Afdeling Aalst |
DE DUIZEND NAMEN VAN VISHNOE
met vertaling en commentaar
VERS l
Vishvam: Hij is het heelal.
Vishnoeh: Hij is de Aldoordringende Werkelijkheid.
Vashatkaarah: Alle rituelen gaan naar Hem (Vashat: rituele Mantra)
Bhoeta-bhavya-bhavat-prabhoe: Hij is de Heer van verleden, toekomst en
heden,getuige van alle veranderingen.
Bhoeta-krit: Hij is de schepper (krit) van alle wezens.
Bhoeta-bhrit: Hij is de onderhouder van alle wezens.
Bhaavah: Hij is Absoluut Bestaan.
Bhoetaatmaa: Hij is het Zelf van alle wezens.
Bhoeta-bhaavanah: Hij is de verwekker van alle wezens.
VERS 2
Poetaatmaa: Hij is zuiver Zelf.
Paramaatmaa: Hij is het hoogste Zelf.
Moektaanaam-paramaa-gatih: Hij is het hoogste doel van allen die de
vrijheid bereikten.
Avyayah: Hij is zonder vernietiging.
Poeroeshah: Persoon. Hij verblijft in de versterkte stad: het lichaam wordt
door de wijzen de stad met de negen poorten genoemd (Bhagavad Gietaa V 13).
Saakshie: Hij is de Getuige.
Kshetragnyah: Hij is de Kenner van het veld (Bhagavad Gietaa XIII).
Aksharah: Hij is onvergankelijk, onvernietigbaar.
VERS 3
Yogah: Hij is te bereiken door Yoga.
Yoga-vidaam-netaa: Hij leidt de activiteiten van degenen die Yoga kennen.
Gewone mensen worden geleid door hun egoïsme. Wijzen daarentegen worden
geleid door Zelfbewustzijn.
Pradhaana-Poeroesheshvarah: Hij is de Heer van de natuur en bewustzijn.
Naarasimha-vapoeh: Zijn vorm is half mens, half leeuw. Dit is de beroemde
vierde Avataara (nederdaling) van Vishnoe, die in deze vorm verscheen om de
tiran Hiranyakashipoe te vernietigen en zijn volgeling Prahlaada te
beschermen. De tiran kan niet worden vernietigd door een dier en niet door
een mens. Daarom nam Vishnoe de man-leeuwgedaante aan. Subjectief betekent
dit dat het kwaad niet kan worden vernietigd door het lichaam noch door de
geest, maar door het Bewustzijn dat beide bezielt.
Shriemaan: Hij is altijd samen met Shrie of Lakshmie, voorspoed , luister,
kracht.
Keshavah: Hij heeft prachtig haar. Keshavah betekent ook dat hij de demon
Keshin vernietigde, die door de tiran Kamsa was gestuurd om het kind
Krishna te doden. Kamsa symboliseert het egoïsme. De demonen zijn de
ondeugden die het gevolg zijn van het egoïsme en die het groeiend
spiritueel bewustzijn (het kind Krishna) in ons bedreigen.
Poeroeshottamah: Hij is het hoogste Bewustzijn.
VERS 4
Sarvah: Hij is alles.
Sharvah: Hij is de voorspoedige vernietiger. Hij vernietigt ondeugden.
Shivah: Hij is eeuwig zuiver. Hij is voorspoed.
Sthaanoeh: Hij is standvastig.
Bhoetaadih: Hij is de eerste Oorzaak.
Nidhir-avyayah: Hij is de onvergankelijke schatkamer van het heelal.
Sambhavah: Hij alleen is de bron van al het geschapene.
Bhaavanah: Hij is de beschermer.
Bhartaa: Hij is de heerser.
Prabhavah: Hij is de luisterrijke oorsprong.
Prabhoeh: Hij is de Almachtige Heer.
lesvarah: Hij is de Heer van allen.
VERS 5
Svayambhoeh: Hij manifesteert zichzelf. Hij is zonder oorzaak. Hij is de
oorzaakloze Oorzaak. Svayambhoeh betekent: die zichzelf maakt.
Shambhoeh: Hij schenkt wat goed is. Hij geeft voorspoed.
Aadityah: Hij is de Heer van de Aarde. Hij schittert met gouden pracht in
de zon.
Poeshkaraakshah: Hij heeft ogen als een lotus.
Mahaasvanah: Hij is machtig van klank. Zijn adem is de Vedas zelf.
Anaadi-nidhanah: Hij is zonder geboorte en dood.
Dhaataa: Hij schraagt het heelal.
Vidhaataa: Hij beschikt. Hij geeft de vruchten van handelingen.
Dhaatoer-oettamah: Hij is allersubtielst, Hij is de subtielste van alle
Dhaatoes of essenties.
VERS 6
Aprameyah: Hij kan niet worden bepaald of verklaard. Hij ligt buiten het
bereik van woorden.
Hrishiekeshah: Hij is de Heer van de zinnen.
Padmanaabhah: Hij draagt de Kosmische Lotus in zijn navel. Die lotus was de
zitplaats van de Schepper met de vier gezichten, Brahmaaji. De schepper
kijkt naar alle richtingen in de lege ruimte.
Amaraprabhoeh: Hij is de Heer der goden.
Vishvakarmaa: Hij is de Schepper van het heelal.
Manoeh: Hij is de Denker. Manoe betekent denker en ook Mantra. In dit geval
is Manoeh degene die zich manifesteerde in de vorm van Vedische uitspraken.
Tvashtaa: Hij verkleint. Hij herleidt op het einde van een
scheppingskringloop alles tot zaadvorm. Hij herleidt enorme massa's energie
tot één atoom.
Stavishthah: Hij is de grootste.
Sthaviro-dhroevah: Hij beheerst de tijd. Hij is oud en bewegingloos.
VERS 7
Agraahyah: Hij wordt niet waargenomen met de zinnen.
Shaashvatah: Hij is blijvend. Hij blijft altijd dezelfde.
Krishnah: Hij is de grond van alle Zaligheid of Hij is de duistere.
Krishnah betekent duister. De Waarheid kan men niet tenvolle begrijpen met
het verstand. Ze is voor het verstand verborgen achter een sluier van
duisternis. Ze is de grond of basis (Krish) van alle Zaligheid of Aananda
(Na).
Lohitaakshah: Hij heeft rode ogen. Zijn ogen zijn rood van toorn voor
boosdoeners die alle waarden met de voeten treden.
Pratardanah: Hij is de vernietiger.
Prabhoetah: Hij is altijd volledig.
Trikakoebdhaama: Hij ondersteunt de Drie Streken. Hij is de basis (dhaama)
van de drie streken, boven, midden en beneden, of waken, dromen en slapen.
Hij is de vierde (toerierya) of het substraat van deze drie toestanden.
Pavitram: Hij zuivert. Hij geeft zuiverheid van hart aan degenen die over
Hem mediteren.
Mangalam-param: Hij is de Hoogste Voorspoed.
VERS 8
Ieshaanah: Hij heerst over allen.
Praanadah: Hij schenkt levenskracht.
Praanah: Hij is het leven.
Jyeshtah: Hij is de oudste.
Shreshtah: Hij is de luisterrijkste.
Prajaapatih: Hij is de Heer van alle wezens.
Bhoegarbhah: Hij is de moederschoot van de aarde.
Maadhavah: Hij is de gemaal van de voorspoed. Hij is de gemaal van Maa of
Laksmie, de godin van de voorspoed.
Madhoesoedanah: Hij is de doder van de demon. Madhoe was een demon. In de
Vedas betekent Madhoe ook honing, waarmee de vruchten van iemands daden
wordt bedoeld. Daden laten een indruk na in de geest. Dit zijn de subtiele
begeerten, die aanzetten tot handeling. Deze subtiele begeerten worden
vernietigd door meditatie over de Aldoordringende Werkelijkheid.
VERS 9
Ieshvarah: Hij is de Almachtige. Hij bezit alle krachten.
Vikramie: Hij is moedig. Moed is in Hem de Wijsheid die haar eigen kracht
kent.
Dhanvie: Hij is de houder van de boog. Dit betekent dat Hij de wereld
beschermt tegen het kwaad. Echte bescherming vindt men alleen in Hem.
Medhaavie: Hij is de intelligentste.
Vikramah: Vi is de koning van de vogels, de arend met zijn witte nek of
Garoeda, die Vishnoe's rijdier of Vaahana is.
Krama betekent letterlijk: vele stappen. Dit duidt op beweging, op reizen.
Garoeda symboliseert de geest of de Vedas. Hij rijdt op de geest of Hij
komt tot ons in de vorm van de Vedas, de gewijde Schriften.
Kramah: Hij is aldoordringend.
Anoettamah: Hij is de allergrootste.
Doeraadarshah: Hij is onoverwinnelijk.
Kritagnyah: Hij is alwetend.
Kritih: Hij is de kracht achter alle activiteiten.
Aatmavaan: Hij is het Zelf in alle wezens.
VERS 10
Soereshah: Hij is de Heer der goden.
Sharanam: Hij is het toevluchtsoord.
Sharma: Hij is de hoogste Zaligheid.
Vishvaretaah: Hij is het zaad van het heelal.
Prajaabhavah: Hij is de bron van alle wezens.
Ahah: Hij schittert als de dag.
Samvatsarah: Hij is de Heer van de tijd.
Vyaalah: Hij kan niet worden benaderd.
Pratyayah: Hij is bewustzijn.
Sarvadarshanah: Hij ziet alles.
VERS 11
Ajah: Hij is ongeboren.
Sarveshvarah: Hij is de Heer van alles.
Siddhah: Hij is volmaakt.
Siddhih: Hij is het doel dat moet worden bereikt.
Sarvaadih: Hij is het begin van alles.
Achyoetah: Hij viel nooit. Hij is onwankelbaar.
Vrishaakapih: Hij belet dat de rechtvaardigheid (Vrisha: Dharma)
teloorgaat.
Ameyaatmaa: Zijn grootheid is onmeetbaar
Sarvayogavinihsritah: Hij is vrij van alle contacten, aangezien er niets
bestaat dat Hij niet zelf is.
VERS 12
Vasoeh: Alles verblijft in Hem en Hij verblijft in alles.
Vasoemanaah: Hij houdt van degenen die Hem zoeken, zoals iemand houdt van
rijkdom.
Satyah: Hij is de onvergankelijke Werkelijkheid.
Samaatmaa: Hij is gelijkheid, onverstoord door voorkeur en afkeer. Hij is
gelijk in alle wezens. Hij kent geen partijdigheid.
Sammitah: Hij maakt zich zo aanvaardbaar dat de wijzen Hem zien als
zichzelf. Hij is de ene Waarheid die ze allen aanvaarden .
Samah: Hij is altijd gelijk.
Amogah: Hij stelt nooit teleur.
Poendariekaakshah: Hij wordt gevonden in de ruimte van het hart.
Vrishakarmaa: Al Zijn daden zijn rechtvaardig.
Vrishaakritih: Want Hij is de rechtvaardigheid zelf.
VERS 13
Roedrah: Hij doet de mensen wenen op het ogenblik van de dood. Zoekers doet
Hij tranen van vreugde wenen.
Bahoeshiraah: Hij heeft vele hoofden.
Babhroeh: Hij is de koning van de wereld.
Vishvayonih: Hij is de moederschoot van het heelal.
Shoechishravaah: Hij heeft mooie en aangename namen.
Amritah: Hij is onsterfelijk. Hij is nectar voor degenen die Hem aanbidden.
Shaashvatasthaanoeh: Hij is eeuwig en standvastig.
Varaarohah: Hij is de luisterrijkste.
Mahaatapaah: Hij is groot in tapas (versterving).
VERS l4
Sarvagah: Hij gaat overal heen. Hij doordringt alles.
Sarvavidbhaanoeh: Hij is alwetend en stralend.
Vishvaksenah: Hij is almachtig.
Janaardanah: Hij geeft zorgen aan boosdoeners en vreugde en vrede aan goede
ensen.
Vedah: Hij geeft kennis van de Werkelijkheid.
Vedavit: Hij kent de Vedas.
Avyangah: Er zijn geen onvolmaaktheden in Hem.
Vedaangah: De Vedas zijn Zijn delen.
Vedavit: De naam wordt herhaald, wat betekent dat Hij niet alleen de Vedas
kent, maar erover mediteert en ze ook verspreidt.
Kavih: Hij ziet alles rechtstreeks en onmiddellijk.
VERS 15
Lokaadhyakshah: Hij zit alle domeinen van ervaring voor. Een voorzitter is
verantwoordelijk voor de goede gang van zaken in een vergadering. Hij leidt
de debatten en heft de vergadering op. Als de leden zich aan de reglementen
houden, komt de voorzitter niet tussenbeide met dezelfde vrijheid van
spreken en handelen als de leden. Zo zit ook God de domeinen van activiteit
voor zonder te raken aan de vrijheid van handelen van de individuen.
Soeraadhyakshah: Hij is de voorzitter van de hemel tot wie de devas (goden)
zich wenden voor bescherming als ze worden bedreigd door de daityas en
asoeras (demonen). Dit betekent dat onze goede gedachten worden beschermd
door Vishnoe, de innerlijke Werkelijkheid of voorzitter, als ze worden
bedreigd door negatieve neigingen.
Dharmaadhyakshah: Als Bewustzijn zit Hij de activiteiten voor van alle
levende organismen. Hij verlicht de functies (Dharma) van lichaam, geest en
intellect.
Kritaakritah: Hij is oorzaak en gevolg.
Chatoeraatmaa: Hij is het viervoudige Zelf. Hij is hetzelfde Bewustzijn in
waken, dromen en slapen. Omdat Hij die drie staten overstijgt, wordt Hij
Toerieya, de Vierde, genoemd.
Chatoervyoehah: Die vier staten, waken, dromen, slapen en bovenbewustzijn,
zijn Zijn machtige krachten.
Chatoerdamshtrah: Hij heeft vier slagtanden. In de vier staten van
bewustzijn verscheurt Hij de vreselijke dualistische ervaringen.
Moeilijkheden, spanningen, conflicten kunnen alleen door Hem op een
doeltreffende manier worden opgelost; alleen het hogere Bewustzijn kan ons
bevrijden van problemen. Zolang we ons vereenzelvigen met lichaam en geest
zijn wij volledig aan hen overgeleverd. Alleen als wij ons vestigen in het
Bewustzijn of Zelf, dat onze wezenlijke aard is, zijn wij er vrij van.
Chatoerbhoejah: Hij heeft vier armen. Symbolisch wordt de Aldoordringende
Werkelijkheid voorgesteld met vier armen. In zijn vier handen houdt Hij de
schelphoorn, de discus, de knots (of scepter) en de lotus.De schelphoorn
symboliseert de schepping, de Schriften en de spraak. Hij heeft alles
geschapen. Hij manifesteert zich als de Schriften en is de kracht die de
spraak mogelijk maakt. De discus (chakra) symboliseert het feit dat Hij
alles vernietigt op het einde. De discus symboliseert ook het denken. De
knots of scepter betekent dat Hij alles onderhoudt: Hij beschermt het
heelal en bestraft het kwaad. De knots stelt de handeling en ook het ego
voor. De lotus duidt aan dat Hij het einddoel is. De lotus symboliseert
Bewustzijn; zoals de lotus in modder groeit maar er niet wordt door
bezoedeld, zo is Bewustzijn in de wereld, maar niet van de wereld.
VERS 16
Braajishnoeh: Hij is de essentie van alle licht.
Bhojanam: Hij is voedsel. Met behulp van de kracht der illusie of Maayaa
schept Hij alle voorwerpen als voedsel voor de zinnen.
Bhoktaa: Hij ervaart. Als Bewustzijn geniet Hij alle ervaringen.
Sahishnoeh: Hij is vergevensgezind en edelmoedig.
Jagadaadijah: Hij werd geboren in het begin van de wereld. Hij is de
moederschoot van al het geschapene. Hij wordt geboren als het geschapene.
Anaghah: Hij is zonder onvolkomenheden.
Vijayah: Hij is de overwinnaar.
Jetaa: Hij heeft altijd succes.
Vishvayonih: Hij is de moederschoot van het heelal. Hij heeft de wereld als
oorzaak, dat wil zeggen: Hij manifesteert zich af en toe voor het welzijn
van de wereld.
Poenarvasoeh: Hij verblijft in levende wezens als hun innerlijke Zelf.
VERS 17
Oependrah: Hij is hoger dan Indra. Indra, de koning van de goden (de vijf
zinnen), is de geest. Het Zelf is hoger dan de geest.
Vaamanah: Hij is de dwerg die in het midden van het hart zit. Hij wordt ook
Vaamanah genoemd, omdat Hij eerbiedwaardig is. Hij is de vijfde van de tien
incarnaties van Vishnoe, die stadia in het evolutieproces symboliseren. Hij
verscheen als een kind aan keizer Mahaabali, vroeg hem een stuk land, die
hem smalend zoveel gaf "als Hij kon meten met drie stappen". Met twee
stappen bedekte Vishnoe de grofstoffelijke en de subtiele wereld. Voor de
derde stap was er geen plaats meer. Bali die zijn woord wilde houden, bood
zijn hoofd aan voor de derde stap(de causale wereld, het ego, de
onwetendheid).
Praamshoeh: Hij heeft een reusachtig lichaam. De kleine Vaamana groeide met
elke stap. Eerst nam Hij zijn kosmische vorm aan. De zon en de maan waren
zijn ogen. Toen Hij de aarde meette, versierden ze Zijn borst. Toen Hij het
uitspansel meette, waren de zon en de maan onder Zijn knieën. God is het
kleine en ook het grote. Hij is veraf en nabij. Hij is onbeweeglijk en
sneller dan het licht.
Amoghah: Zijn activiteiten zijn altijd gericht op de vervulling van een
groot doel.
Shoechih: Hij is altijd zuiver. Hij geeft zuiverheid aan degenen die over
Hem mediteren.
Oerjitah: Zijn kracht kent geen grenzen.
Atiendrah: Hij overtreft Indra. Indra symboliseert de geest en het
intellect. Het Zelf is groter dan de geest. De geest is Aatmaashakti, de
energie van het Zelf.
Samgrahah: Hij draagt alle wezens en dingen in zichzelf. Hij laat zich
grijpen door degenen die Hem vereren.
Sargah: Hij schiep het heelal uit zichzelf. Hij doet alles uit een
overvloed van genade.
Dhritaatmaa: Hij draagt alle wezens met Zijn liefde. Hij is de bron van
alles. Maar wie draagt Hem? Wie bracht Hem voort? Hij is gevestigd in
zichzelf en gedragen door zichzelf.
Niyamah: Hij is de autoriteit. De machtige natuurkrachten werken volgens
Zijn wetten.
Yamah: Hij verblijft in ieders hart, want Hij is niet alleen de uiterlijke
heerser, maar ook de innerlijke heerser.
VERS 18
Vedyah: Hij is de Kennis waardoor men alles kent.
Vaidyah: Hij is de grootste dokter.
Sadaayogie: Hij is de eeuwige Yogi.
Vierahaa: Hij vernietigt machtige helden.
Maadhavah: Deze naam werd vroeger (vers 8) verklaard als de Heer van
Laksmie (voorspoed). Maa betekent echter ook Vidyaa, kennis. Hier betekent
de naam: Hij is de Heer (dhava) van alle kennis (maa). Hij wordt ook
Maadhava genoemd, omdat Hij de zoeker helpt in zijn meditatie (maa),
introspectie (dha) en Yoga (va).
Madhoeh: Madhoeh betekent honing. Hij schenkt de echte vreugde. Hij is de
wijzen oneindig dierbaar. De lente wordt in het Sanskrit Madhoe-maasa
genoemd, omdat dit het seizoen van bloemen en honing is.
Atiendriyah: Hij ligt voorbij het bereik van de zinnen.
Mahaamaayah: Mensen kennen Hem niet tengevolge van zijn machtige Maayaa
(illusie). Hij is de Grote Tovenaar.
Mahotsaahah: Hij is altijd enthousiast en dynamisch.
Mahaabaah: Hij is heel sterk. Hij is de bron van alle kracht.
VERS 19
Mahaaboeddhih: Hij is heel intelligent. Hij is de bron van alle
intelligentie. Hij is alwetend.
Mahaavieryah: Hij is de Grote Essentie.
Mahaashaktih: Hij is almachtig. Zijn manifestaties zijn Kriyaa Shakti
(kriyaa: handeling; shakti: energie), Kaama (begeerte) Shakti en Gnyaana
(kennis) Shakti. Hijzelf is machtiger dan al deze krachten.
Mahaadyoetih: Hij is het grote Licht, het Licht der Lichten.
Anirdeshyavapoeh: Zijn vorm kan niet worden beschreven.
Shriemaan: Hij is altijd verbonden met Shrie (luister, pracht, glorie).
Ameyaatmaa: Hij is onmeetbaar.
Mahaadridhrik: Hij heft de berg op. Er is een verhaal in de Poeraanas
(mythologie) waarin de goden en demonen de melkoceaan karnen om de nectar
te vinden. Ze gebruiken daarvoor de bergpiek Mandara, waarrond ze de slang
Vaasoekie draaien. De demonen trekken aan de kop van de slang, de goden aan
de staart. De slang leent zich hiertoe, omdat haar een deel van de nectar
werd beloofd. De berg zinkt echter weg in de oceaan. Het is Vishnoe, God
zelf, die te hulp komt en de berg ondersteunt. Als de nectar eindelijk
bovenkomt, ontstaat er een discussie onder de demonen en de goden. God zelf
verschijnt in de vorm van een beeldschone vrouw. De demonen zijn zo
verblind door haar schoonheid dat ze toestaan dat zij de nectar verdeelt.
Ze geeft de nectar aan de goden. Er blijft niets meer over voor de demonen.
De nectar (amrita) symboliseert de onsterfelijkheid, het geluk. Er zijn
twee soorten zoekers: van de rechterhand (goden) en van de linkerhand
(demonen). De enen beoefenen de voorbereidende treden. De anderen verzuimen
dit. Ze hebben allen hetzelfde doel. Het is de onzuiverheid in de geest van
de demonen, die hen op het laatst misleidt. Ze laten zich verblinden als
God hen test. De bergpiek is de wervelkolom. De slang is de adem. Het
karnen symboliseert het proces van Yoga. Succes is niet afhankelijk van
onze eigen wil. Het is een kwestie van genade. Dit wordt bedoeld met het
wegzinken van de bergpiek. De boer ploegt, bemest en zaait. Het groeien van
de plant ligt echter buiten het bereik van zijn wilskracht. Het ligt in de
aard van de dingen. Goden en demonen werken samen en doen dezelfde
inspanning en beiden worden geholpen door God zelf. Maar alleen degenen die
de voorbereidende stadia van Yoga beoefenen, bereiken het doel. In Yoga is
geen bedrog mogelijk. God ondersteunt de geest en het intellect van de
zoeker, die door studie, contemplatie en meditatie de melkoceaan van zijn
hart karnt om de onsterfelijkheid te verwerven.
VERS 20
Maheshvaasah: Hij is de drager van de grote boog. Zijn pijlen reiken
overal. Het kwaad is nergens veilig voor Hem.
Mahiebhartaa: Hij is de gemaal van moeder aarde.
Shrienivaasah: Shrie verblijft altijd op zijn borst. Hij is haar vaste
verblijfplaats.
Sataamgatih: Hij is toevlucht voor degenen die de waarheid zoeken.
Aniroeddhah: Hij kan niet worden gehinderd. Zijn wil is onweerstaanbaar.
Soeraanandah: Hij is de hoogste zaligheid. Hij is de zaligheid van de
goden.
Govindah: Go betekent: l. aarde, 2. koeien, 3. de spraak, 4. de Vedas.
Govinda betekent: drager, behoeder van Go. De aarde draagt alles. God
draagtde aarde en wordt daarom Govinda genoemd. Als Krishna was Hij een
herder. Ook omdat Hij de koeien hoedde wordt Hij Govinda genoemd. Zonder
Hem zou de spraak onmogelijk zijn. Hij is de spraak van de spraak. De Vedas
zijn Zijn adem. Hij is het onderwerp en de auteur van de Vedas. Govinda is
dus een heel gepaste naam voor Hem.
Govidaampatih: Hij is de Heer van alle zieners of wijzen. Go betekent:
Vedas. Govit betekent: Vedavit, kenner van de Vedas.
VERS 21
Mariechih: Hij is vol van licht. Hij is het Bewustzijn dat alles verlicht.
Damanah: Hij straft en verbetert alle negatieve neigingen van degenen die
Hem zoeken. Hij verlicht het lijden door Zijn onovertroffen schoonheid.
Hamsah: Hij verdrijft de angst van degenen die over Hem mediteren als: "Ik
ben Hem. Soham (San Aham)." Soham is een grote Vedaantische Mantra. Ham
betekent ook: bewegen. Hamsah betekent dan: Hij die beweegt in alle
lichamen.
Soeparnah: Hij heeft mooie vleugels. De Moendakopanishad (3-1): "Twee
vriendelijke vogels met witte vleugels zitten in dezelfde boom; de ene eet
de vruchten, de andere niet: hij kijkt slechts toe." Deze soeparnas
(vogels) symboliseren Jievaatmaa (individuele Zelf) en Paramaatmaa (hogere
Zelf). De ene eet de vruchten van allerlei daden en de andere kijkt slechts
toe. Hij is de Saakshie, getuige, het allesomvattend beginsel van
Bewustzijn.
Bhoejagottamah: Hij is de Meester van de slang. Deze naam verwijst naar de
mythologische slang Ananta, die het rustbed van Vishnoe is. Ananta
symboliseert de oneindigheid en de eeuwigheid.
Hiranyanaabhah: Hij die in Zijn navel de Schepper draagt. Hij heeft een
mooie navel. Mensen zijn bewust in hun hoofd. In hun hoofd is een geweldige
activiteit en rusteloosheid. Als ze hun ogen sluiten, zie je achter hun
oogleden onophoudelijk hun oogballen bewegen. Ze ervaren hun
individualiteit in hun borst: ze wijzen op hun borst als ze "ik" zeggen. Ze
ervaren er ook hun emoties. Het gedeelte onder het hart behoort tot het
onbewuste, het dierlijke, dat ze leerden bestempelen als slecht en
verwerpelijk en dat ze dan ook grotendeels verdringen. De verkramping die
hiervan het gevolg is, houdt het ik gevangen in een neurotische bolster.
Lichamelijk manifesteert de verkramping zich als allerlei aandoeningen. De
buik en het bekken van de Yogi daarentegen zijn volmaakt ontspannen. Hij
leeft in harmonie met de levenskracht die hem draagt. Hij kent geen
verkramping en ontwikkelt dan ook geen neurosen. Het centrum van deze
dragende levenskracht noemt hij naabhi (navel), de basis van alles. God
zelf. Hiranyanaabhah betekent letterlijk dat God een gouden navel heeft.
Hij is een bron van schitterende energie.
Soetapaah: Hij heeft een luisterrijke tapas.
Padmanaabhah: Zijn navel is niet alleen schitterend als goud, maar heeft
ook de schoonheid van een lotus.
Prajaapatih: Alle schepselen zijn Zijn kinderen.
VERS 22
Amrityoeh: Hij sterft nooit.
Sarvadrik: Hij is de Ziener van alles.
Simhah: Hij is een leeuw. De waaktoestand is de vernietiger van de
droomtoestand. De diepe slaap is de vernietiger van de waak- en de
droomtoestand. De toestand van Godbewustzijn is de vernietiger van die drie
staen van bewustzijn en van alle noties van dualiteit. Daarom wordt God
Simhah of leeuw genoemd: Hij is de Grote Vernietiger. In de Bhagavad Gietaa
zegt Krishna (X 30): "Onder de dieren ben Ik de koning van de dieren, de
leeuw."
Sandhaataa: Hij is de grote regelaar. Hij coördineert alle daden en hun
vruchten.
Sandhimaan: Hij is de genieter.
Sthirah: Hij is standvastig, onveranderlijk.
Ajah: Hij is ongeboren. Ajah betekent ook: bewegen, werpen. Hij beweegt in
het hart van zoekers en verjaagt het demonische.
Doermarshanah: Hij is onoverwinnelijk.
Shaasthaa: Hij heerst over het heelal.
Vishroetaatmaa: De Zelfheid van alle dingen en wezens is Vishnoe, de
aldoordringende Werkelijkheid.
Soeraarihaa: Hij is de vernietiger van de vijanden van de goden of Soeras.
De goden zijn positieve krachten in de mens. Hun vijanden zijn egoïsme en
de passies en tekortkomingen van de geest.
VERS 23
Goeroeh: Hij is de verdrijver van de duisternis. Wie leerlingen inwijdt en
onderricht in de Schriften wordt een Goeroe genoemd. Aangezien alleen God,
de oneindigheid, de auteur en de kenner van de Schriften is, kan Hij alleen
de echte Goeroe of Leraar genoemd worden.
Goeroetamah: Hij is de grootste Leraar.
Dhaama: Hij is het grootste Licht, aangezien Hij als Goeroe alle duisternis
verdrijft. Dhaama betekent ook verblijfplaats. Hij is de laatste
verblijfplaats die moet worden bereikt: Hij is het doel.
Satyah: Hij zelf is de Waarheid, die altijd bestaat en nooit verandert.
Satyaparaakramah: Hij is de Waarheid in actie.
Nimishah: Hij houdt de ogen gesloten.
Animishah: Hij knipoogt nooit. Er is in Hem geen rusteloosheid.
Sragvie: Hij draagt altijd een guirlande van welriekende bloemen. De
werelden zijn Zijn guirlande.
Vaachaspatiroedaaradhieh: Vaachaspati: iemand die welsprekend de hoogste
wet van het leven verdedigt. Dhieh: de kracht van het intellect.
Oedaaradhieh: iemand die niet alleen een groot intellect, maar ook een ruim
hart heeft. Hij is de Grote Wetgever, maar Hij ziet vele zwakheden door de
vingers van degenen die Hem in hun hart dragen.
VERS 24
Agranieh: Hij is de gids. Hij leidt zoekers als het ware bij de hand.
Graamanieh: Hij is de herder van een grote kudde.
Shriemaan: Shrie betekent: licht, luister. Bewustzijn bezit deze
eigenschappen en is daarom het Zelf, de Heer.
Nyaayah: Nyaaya betekent: rechtvaardigheid. In spirituele zin betekent het
de logische argumenten (tarka) en methodes van contemplatie (yoekti), die
ons naar de Zelfrealisatie leiden, waarover de Schriften spreken.
Netaa: Hij is de leider, beschermer, onderhouder en gids.
Samieranah: Hij is de levensadem van alle wezens.
Sahasramoerdhaa: Hij heeft duizend hoofden.
Vishvaatmaa: Hij is het Zelf van het heelal.
Sahasraakshah: Hij heeft duizend ogen.
Sahasrapaat: Hij heeft duizend voeten.
VERS 25
Aavartanah: Hij is de onzichtbare drijfkracht van het vliegwiel van de
tijd.
Nivrittaatmaa: Hij is het zuivere Zelf.
Samvritah: Hij is gesluierd.
Sampramardanah: Hij vervolgt onvermoeibaar alle mensen in de vorm van
ziekte, ondergang en dood. Hij jaagt op alle ondeugden en beoogt hun
ondergang.
Ahahsamvartakah: Hij regelt dag en nacht met behulp van de zon en schenkt
daardoor vreugde aan alles wat leeft.
Vahnih: Hij is het vuur. Hij aanvaardt alle offers.
Anilah: Hij leeft en ademt altijd. Hij is beginloos. Hij is de "Eter": alle
ervaringen zijn voedsel voor de geest en aangezien alle ervaringen worden
gekend door het bewustzijn is het de eter van alle ervaringen. Hij is
dakloos, zonder tehuis. Hij is overal aanwezig en heeft dus nergens een
bijzondere verblijfplaats.
Dharaniedharah: Hij draagt de aarde.
VERS 26
Soeprasaadah: Hij is vol van genade. Hij is vrijgevig met Zijn genade.
Prasannaatmaa: Hij is het altijd zuivere, zalige Zelf.
Vishvadhrik: Hij is de basis van onze waarnemingen, gevoelens en gedachten.
Vishvabhoek: Hij geniet en verzwelgt alle ervaringen.
Vibhoeh: Hij manifesteert zich in een eindeloze reeks van vormen.
Satkartaa: Hij vereert goede mensen en wijzen.
Satkritah: Hij wordt aanbeden door alle goede mensen.
Saadhoeh: Hij gedraagt zich altijd rechtvaardig.
Jahnoeh: Hij is de leider van alle mensen.
Naaraayanah: Hij is de verblijfplaats voor de mens. Hij heeft zijn
verblijfplaats in het hart van alle wezens.
Naaraah betekent ook: de wateren. Hij slaapt op de wateren.
Narah: Hij is de gids.
VERS 27
Asamkhyeyah: Hij heeft ontelbare namen en vormen.
Aprameyaatmaa: Hij kan nooit een voorwerp van kennis zijn.
Vishishtah: Hij overtreft alles.
Shishtakrit: Hij is de beschermer van goede mensen.
Shoechih: Hij is smetteloos
Siddhaarthah: Hij bezit alle verworvenheden.
Siddhasamkalpah: Zijn wil is volmaakt.
Siddhidah: Hij geeft zoekers wat ze verlangen, als de tijd er rijp voor is.
Siddhisaadhanah: Hij is de geheime kracht die de zoeker in staat stelt op
een doeltreffende manier zijn zoeken verder te zetten.
VERS 28
Vrishaahie: Hij bepaalt het innerlijke resultaat van alle daden.
Vrishabhah: Hij geeft aan zoekers eigenschappen die ze nodig hebben.
Vishnoeh: Hij is aldoordringend.
Vrishaparvaa: Hij is de ladder naar de verlichting.
Vrishodarah: Zijn buik is de regen. Alle creativiteit komt van Hem.
Vardhanah: Hij voedt en onderhoudt de hele schepping.
Vardhamaanah: Hij groeit altijd. Hoe ver ons denken ook reikt, Hij reikt
altijd verder.
Viviktah: Hij is altijd alleen.
Shroetisaagarah: Hij is de oceaan van alle Schriften.
VERS 29
Soebhoejah: Hij heeft mooie armen. Hij wordt voorgesteld met meerdere
armen, die Zijn verscheidene facetten symboliseren. Zijn handen beelden
allerlei Moedraas of symbolen uit. Eén hand wordt bijvoorbeeld opgeheven
met de handpalm naar voren gekeerd. Dit betekent: vrees niet (Abhaaya
Moedraa). Een andere hand wordt in een zegenend gebaar (Varada) gehouden.
Dhoerdharah: Hij wordt zelfs niet begrepen door grote Yogis. Ze moeten de
geest en het intellect overstijgen om Hem te vinden.
Vaagmie: De spraak komt uit Hem voort. Alle welsprekendheid is Zijn glorie.
Mahendra: Hij is de God van Indra, de God der goden. Indra symboliseert de
geest, de leider van de zinnen (devas of goden).
Vasoedah: Hij schenkt echte rijkdom.
Vasoeh: De rijkdom die Hij schenkt is Hijzelf. Hij verbergt zich achter
Maayaa (illusie). Hij leeft in alle dingen en alle wezens. Hij is de zon,
omdat Hij de hele schepping draagt en onderhoudt.
Naikaroepah: Hij heeft een oneindig aantal vormen.
Brihadroepah: Zijn vorm is het hele heelal.
Shipivishtah: Hij heiligt alle offers. Hij drinkt water, dat wil zeggen Hij
is de zon. Hij onderhoudt de kringloop van de schepping.
Prakaashanah: Hij verlicht alles. Niemand verlicht Hem. Hij is
zelflichtend.
VERS 30
Ojastejodyoetidharah: Hij bezit alle kracht, alle licht en alle schoonheid.
Prakaashaatmaa: Hij is zelflichtend.
Prataapanah: Hij is het licht van de zon en de maan.
Riddhah: Hij is in alle voorspoed.
Spashtaaksharah: Hij wordt duidelijk aangeduid door de hoogste klank, de
letter OM.
Mantrah: Hij beschermt degenen die aan Hem denken.
Chandraamshoeh: Als de stralen van de maan geeft Hij overvloedig koelte,
energie en vreugde.
Bhaaskaradyoetih: Hij is prachtig als de zon.
VERS 31
Amritaamshoedbhavah: De koele stralen van de maan voeden alle planten. De
Poeraanas (mythologie) beschrijven hoe de maan voortkwam uit het karnen van
de melkoceaan. De maan symboliseert het intellect. Het intellect dat een
juist onderscheid kan maken ontstond uit het karnen van het hart door de
twee krachten van het positieve (de devas of goden) en het negatieve
(asoeras, demonen). De zon symboliseert de energie, de maan symboliseert de
materie.
Bhaanoeh: Hij schittert prachtig.
Shashabindoeh: Hij is de maan. Hij is het licht dat zoekers leidt in
duistere tijden. De vlek in de maan heeft de vorm van een konijn.
Shashabindoe betekent: wat een schoonheidsvlek heeft in de vorm van een
konijn.
Soereshvarah: Hij is de Heer van de soeras: schenkers van overvloed .
Soeras zijn goede, vrijgevige mensen. God is hun Heer en beschermer.
Aushadam: Hij is het enige geneesmiddel tegen de zorgen van de wereld.
Jagatahsetoeh: Hij zelf is de brug van egocentrische onvolmaaktheid naar de
vreugde van de oneindigheid.
Satyadharmaparaakramah: Hij is de voorvechter van waarheid en
rechtvaardigheid.
VERS 32
Bhoeta-bhavya-bhavan-naathah: Hij is de Heer van het verleden, het heden en
de toekomst.
Pavanah: Hij zuivert alles.
Paavanah: Hij beweegt overal.
Analah: Hij is vuur en onderhoudt het leven.
Kaamahaa: Hij vernietigt alle begeerten.
Kaamakrit: Hij vervult alle begeerten.
Kaantah: Hij is van grote schoonheid. Hij is schoonheid zelf.
Kaamah: Hij is de Beminde.
Kaamapradah: Hij vervult de begeerten van degenen die over Hem mediteren.
Prabhoeh: Hij is de Heer, de Meester, de grote Eigenaar.
VERS 33
Yoegaadikrit: Hij is de Schepper van de tijd.
Yoegaavartah: Hij is de kracht achter het verloop van de tijd.
Naikamaayah: Hij heeft vele denkbeeldige vormen.
Mahaashanah: Hij verslindt alles.
Adrishyah: Hij is de onzichtbare Werkelijkheid.
Vyaktaroepah: Hij manifesteert zich als extase in het hart van degenen die
Hem zoeken.
Sahasrajit: Hij overwint duizenden.
Anantajit: Hij overwint altijd.
VERS 34
Ishtah: Hij is de allerbemindste.
Vishishtah: Hij is in ieder wezen het edelste en het heiligste.
Shishteshtah: Hij wordt bemind door alle wijzen. Hij bemint alle wijzen.
Shikhandie: Hij draagt de veer van de pauw op Zijn hoofd, omdat Hij de
koning van het heelal is.
Nahoeshah: Hij bindt alle wezens met Zijn Maayaa of illusie.
Vrishah: Hij schenkt genade. Hij is een belichaming van Dharma.
Krodhahaa: Hij vernietigt toorn in alle zoekers.
Krodhakritkartaa: Hij wekt in een oprechte en ernstige zoeker toorn op
tegen egoïstische neigingen, die zich in hem manifesteren.
Vishvabaahoeh: Hij heeft vele handen. Alle activiteiten zijn de Zijne.
Mahiedharah: Hij is de steun van de aarde.
VERS 35
Achyoetah: Hij kent geen veranderingen, zoals geboorte, groei, dood enz.
Prathitah: Zijn glorie heeft zich over de hele wereld verspreid.
Praanah: Hij is het leven in alle wezens.
Praanadah: Hij geeft aan alles levenskracht.
Vaasavaanoejah: Hij is de jongere broer van Indra. Indra symboliseert de
geest. Vaasavaanoejah is de spirituele impuls, die in de geest ontstaat en
die dus de jongere broer is van de geest.
Apaamnidhih: Hij is een oceaan, letterlijk: schat van water. Hij is dus
onpeilbaar.
Adhishthaanam: Hij is het substraat van het heelal.
Apramattah: Hij maakt nooit beoordelingsfouten.
Pratishthitah: Hij steunt alleen op zichzelf.
VERS 36
Skandah: Hij is degene die wordt uitgestuurd. Skandah is de jongere zoon
van Shiva(het Absolute) en de broer van Ganesha. Ganesha symboliseert
wijsheid. Skandah symboliseert actie. Een zoeker is als een vogel. De vogel
gebruikt geen afgebakende weg. Dat wil zeggen dat de echte zoeker een
"padloos pad" volgt, want wat hij zoekt ligt in hemzelf. Zijn twee vleugels
zijn wijsheid (Ganesha) en actie (Skanda). Zijn staart is devotie (bhakti).
Met zijn staart houdt hij de goede hoogte en de juiste richting.
Skandadharah: Hij is de vader van Skanda. Hij behoedt de rechtvaardigheid.
Dhoeryah: Hij draagt alle verantwoordelijkheid. Hij laat alles feilloos
functioneren.
Varadah: Hij zegent degenen die over Hem mediteren. Wat hij geeft is het
allerbeste.
Vaayoevaahanah: Hij beweegt in de wind.
Vaasoedevah: Hij verblijft in alle wezens als hun licht en leven.
Brihadbhaanoeh: Hij heeft eindeloze stralen.
Aadidevah: Hij is de allereerste oorzaak.
Poerandarah: Hij vernietigt alle steden. De drie steden of domeinen van
ervaring waarin wij verblijven, zijn de waaktoestand, de droom en de slaap.
In de Zelfverwerkelijking worden die drie staten overstegen of vernietigd.
VERS 37
Ashokah: Hij is zonder zorgen.
Taaranah: Hij helpt zoekers oversteken.
Taarah: Hij is de redder
Shoerah: Hij is moedig. Aangezien Hij zonder dualiteit is, kent Hij geen
angst of vrees.
Shaurih: Hij wordt uit moed geboren. Lafhartigheid kent Hem niet.
Janeshvarah: Hij is de Heer van alle schepselen.
Anoekoelah: Hij is de vriend van iedereen.
Shataavarttah: Hij neemt honderd vormen aan.
Padmie: Hij houdt een lotus in Zijn hand.
Padmanibhekshanah: Hij heeft ogen als een lotus.
VERS 38
Padmanaabhah: Hij heeft een lotus in Zijn navel. Naabhi of navel is het
symbool van Zijn dragende levenskracht. De lotus is de zitplaats van de
devas of goden of de energieën, die werkzaam zijn in de schepping. Alle
energie ontspringt aan Hem.
Aravindaakshah: Zijn ogen zijn mooi als een lotus. De lotus opent zich
overdag en sluit zich 's nachts. God toont Zijn schoonheid aan degenen die
over Hem mediteren en Hem zoeken. Voor onwetenden sluit Hij zich.
Padmagarbhah: Er wordt over Hem gemediteerd in de lotus van het hart.
Sharierabhrit: Hij voedt alle lichamen.
Maharddhih: Hij heeft grote riddhis (voorspoed en macht).
Riddhah: Hij zelf werd het heelal.
Vriddhaatmaa: Hij is het oude Zelf.
Mahaakshah: Hij heeft grote ogen. Hij ziet verder dan namen en vormen.
Garoedadhvajah: Hij draagt de arend in Zijn banier. De arend vliegt heel
hoog, maar ondanks dat ziet hij het kleinste karkas. Hij duikt neer en
draagt het weg naar zijn nest. God ziet in het hart van degenen die Hem
zoeken ook de kleinste onzuiverheid. Hij verwijdert en verslindt ze.
VERS 39
Atoelah: Hij is onvergelijkelijk.
Sharabhah: Hij verblijft en schittert in alle lichamen.
Bhiemah: Hij is de verschrikkelijke.
Samayagnyah: Hij kent voor alles de juiste tijd. De eredienst die Hij
vraagt is dat men zijn geest gelijk houdt.
Havirharih: Hij ontvangt alle offers.
Sarvalakshanalakshanyah: Hij wordt gekend door allerlei bewijsmethodes.
Alle benaderingswijzen zijn als wegwijzers. Hij is het doel.
Lakshmievaan: Hij is de gemaal van Lakshmie (voorspoed). Hij is het
Bewustzijn dat de natuur bezielt.
Samitinjayah: Hij is altijd de overwinnaar.
VERS 40
Viksharah: Hij is onvergankelijk.
Rohitah: Het is een vis. Een vis symboliseert de stilte. De
hindoemythologie beschrijft hoe Hij verscheen in de zondvloed aan Manoe als
een vis om de mensheid te redden. Wij worden Man genoemd, omdat wij
afstammen van Manoe (letterlijk: de denker). In grote moelijkheden is Hij
de innerlijke stilte, die uitkomst biedt. Dit is de subjectieve betekenis
van het bekende mythologisch verhaal.
Maargah: Niet alleen is Hij de wegwijzer en het doel. Hij is ook de weg.
Hetoeh: Hij is de oorzaak.
Daamodarah: Hij wordt gekend door een geest die gezuiverd is door
zelfbeheersing.
Sahah: Hij verdraagt alles. Hij is geduld zelf.
Mahiedharah: Hij draagt de aarde.
Mahaabhaagah: Hij bezit de grootste schoonheid. Hij krijgt het grootste
aandeel in alle offers.
Vegavaan: Hij is de snelste. Want Hij is overal aanwezig.
Amitaashanah: Hij heeft een onverzadigbare eetlust. Hij verzwelgt alle
ervaringen op het ogenblik dat de geest versmelt in het Zelf.
VERS 41
Oedbhavah: Hij is de schepper.
Kshobhanah: Hij is de bezieler. Hij is het leven zelf.
Devah: Hij schittert als het Zelf van allen.
Shriegarbhah: Hij bevat alle glories.
Parameshvarah: Hij is de Almachtige.
Karanam: Hij is het instrument. Om Hem te bereiken is Hij zelf de methode.
Kaaranam: Hij is de oorzaak.
Kartaa: Hij is de doener.
Vikartaa: Hij schept de oneindige verscheidenheid van het heelal.
Gahanah: Hij is onkenbaar. Hij ligt buiten het bereik van de spraak en het
denken.
Goehah: Hij verblijft in de grot yan het Hart. Goehah betekent grot. Hij is
verborgen. Hij is de onzichtbare Werkelijkheid.
VERS 42
Vyavasaayah: Hij is vastberaden. Hij is onwankelbaar.
Vyavasthaanah: Hij is de basis of het substraat.
Samsthaanah: Hij is de uiteindelijke autoriteit, het einddoel.
Sthaanadah: Hij geeft aan iedereen en allen hun juiste plaats.
Dhroevah: Hij is standvastig. Dhroeva is de naam van de poolster.
Pararddhih: Hij bezit de grootste luister.
Paramaspashtah: Hij is bijzonder schitterend, aangezien Hij zelf licht is.
Toeshtah: Hij is altijd tevreden, aangezien Hij de zaligheid Zelf is.
Poeshtah: Hij is altijd volwaardig.
Shoebhekshanah: Zijn blik brengt voorspoed en geluk.
VERS 43
Raamah: Hij is altijd zaligheid en genade. De Yogis verheugen zich in Hem
buitenmate.
Viraamah: Hij is de volmaakte rustplaats.
Virajah: Hij is zonder passie.
Maargah: Hij is het pad.
Neyah: Hij is de gids.
Nayah: Hij is de leider.
Anayah: Hij heeft geen leider: Hij is zijn eigen meester.
Vierah: Hij is een held. Er is in Hem geen dualiteit. Vrees is Hem dus
onbekend. Daarom wordt hij Vierah genoemd.
Snaktimataamshreshthah: Hij is de beste onder de machtigen. Drie soorten
krachten (Shaktis) drukken zich uit in onze persoonlijkheid: Gnyaana Shakti
(kennis), Ichchhaa Shakti (begeerte, wil) en Kriyaa Shakti (handeling).
Deze Shaktis (energieën) zijn uitdrukkingen van het Zelf in het intellect,
in de onderbewuste geest en in het lichaam repectievelijk. Het Zelf is de
bron van alle kracht.
Dharmah: Hij draagt en onderhoudt het hele heelal.
Dharmavidoettamah: Hij is de grootste kenner van Dharma.
VERS 44
Vaikoenthah: Hij waakt erover dat zoekers niet verdwalen op verkeerde
paden. Hij houdt alle dingen in samenspel. In het Mahaabhaarata-epos zegt
Hij: "Ik verenigde aarde met water, ruimte met lucht en lucht met vuur en
daarom kreeg Ik de naam Vaikoentha."
Poeroeshah: Hij verblijft in alle lichamen. Hij is het ene Zelf dat alle
wezens overal en altijd bezielt. Hij is degene die zuivert.
Praanah: In de vorm van praana of levenskracht zet Hij alle organen tot
actie aan in het domein dat ze toegewezen kregen.
Praanadah: Hij geeft en neemt praana.
Pranavah: Hij wordt zelfs aanbeden door de goden. De klank OM of Omkaara
wordt Pranava genoemd. OM is God zelf.
Prithoeh: Hij is aldoordringend. Zijn uitbreiding is onbegrensd.
Hiranyagarbhah: Hij is het gouden ei van de kosmos.
Satroeghnah: Hij is de vernietiger van vijanden. De innerlijke vijanden
zijn hebzucht, toorn, lust enz.
Vyaaptah: Hij doordringt alles.
Vaayoeh: Hij is lucht: Hij is onmisbaar voor alle leven.
Adhokshajah: Zijn vitaliteit daalt nooit. Hoezeer men Hem ook geniet, nooit
raakt Hij uitgeput.
VERS 45
Ritoeh: Hij is de seizoenen. Hij is de Heer van de tijd.
Soedarshanah: Devotie kan Hem gemakkelijk waarnemen. Hem zien is het
hoogste goed. Hij kan overal worden waargenomen.
Kaalah: Hij is de tijd. Hij meet in allen goed en kwaad en bepaalt het
juiste resultaat. Hij is de Heer van de dood.
Parameshthie: Hij is gevestigd in Zijn eigen glorie. Hij verblijft in het
diepste van het hart.
Parigrahah: Alle mensen benaderen Hem als hun redder. Degenen die Hem
kennen zien Hem overal. Hij ontvangt met vreugde zelfs de kleinste gift, al
is het slechts een blad of een bloem.
Oegrah: Hij is de verschrikkelijke.
Samvatsarah: Hij is het jaar, dat wil zeggen dat Hij de verblijfplaats is
van alle wezens.
Dakshah: Hij is een genie. Hij schept, onderhoudt en vernietigt alles met
het grootste gemak, zonder enige aarzeling.
Vishraamah: Hij is de rustplaats. Hij is rust.
Vishvadakshinah: Hij is de handigste en de doeltreffendste.
VERS 46
Vistaarah: Alles bevindt zich in Hem. Hij omvat alles.
Sthaavarahsthaanoeh: Hij is standvastig en zonder beweging.
Pramaanah: Hij is het bewijs.
Biejamavyayam: Hij is het onvergankelijke zaad.
Arthah: Hij wordt door iedereen vereerd. Hij is het geluk dat door iedereen
wordt gezocht.
Anarthah: Er is voor Hem niets dat nog moet worden vervuld.
Mahaakoshah: Hij wikkelt zich in grote scheden of verbergt zich achter
allerlei grote bedekkingen.
Mahaabhogah: Zijn aard is vreugde, zaligheid. Het grootste geluk wordt in
Hem gevonden.
Mahaadhanah: Zijn rijkdom of zaligheid is onuitputtelijk.
VERS 47
Anirvinnah: Hij kent geen ontevredenheid of onvoldaanheid.
Sthavishthah: Hij is uiterst grof.
Abhoeh: Hij is ongeboren. Wie Hem kent gaat voorbij geboorte en dood.
Dharmayoepah: Hij is de essentie van alle rechtvaardigheid.
Mahaamakhah: Hij is het offer zelf. Hij is aanwezig in alle offers.
Nakshatranemih: Hij is het centrum van de sterren. Alle sterren draaien
rond Hem.
Nakshatrie: Hij is de Heer van de sterren.
Kshamah: Hij is uiterst doeltreffend in alle ondernemingen. Zijn geduld
jegens zoekers is onuitputtelijk.
Kshaamah: Hij alleen overleeft altijd en vergaat nooit.
Samiehanah: Hij wil altijd het beste. Zijn begeerten zijn voorspoedig.
VERS 48
Yagnyah: Alle offers zijn Zijn vorm.
Ijyah: In alle yagnyas of offers is Hij het die wordt vereerd.
Mahejyah: Hij wordt meest vereerd, aangezien Hij degene is die in feite
alle offers aanvaardt.
Kratoeh: Kratoe is de paal waaraan offerdieren worden gebonden. Ook degenen
die offers brengen met geweld en een totaal gebrek aan inzicht, zoeken
slechts Hem. Zelfs de grootste misdadiger staat nooit ten volle achter zijn
misdaden. Er is in hem een dualiteit; er is ook in hem een spoor van
goedheid. En uiteindelijk is het dat facet dat overwint. Het is Gods
drijfkracht zelf.
Satram: Hij beschermt het goede.
Sataamgatih: Hij is de toevlucht van alle goede mensen.
Sarvadarshie: Hij kent alles, aangezien Hij zuiver Bewustzijn is.
Vimoektaatmaa: Hij is het altijd-vrije Zelf.
Sarvagnyah: Hij is alwetend. Hij is Bewustzijn en verlicht dus alle
gedachten, intensies, motieven, gevoelens en waarnemingen.
Gnyaanamoettamam: Hij is de hoogste wijsheid.
VERS 49
Soevratah: Zijn gelofte is altijd zuiver, want Hij wenst altijd alleen
ieders welzijn.
Soemoekhah: Zijn aangezicht is van een grote schoonheid. Schoonheid zelf is
zijn aangezicht.
Soekshmah: Hij is subtieler dan het subtielste.
Soeghoshah: Zijn geluid is voorspoedig. Soeghosha is een naam van Zijn
schelphoom, die de Schriften symboliseert. De echte voorspoed van de mens
is gelegen in de waarheid, die door de Schriften wordt verheerlijkt.
Soekhadah: Hij geeft en verstoort het geluk. Hij geeft en neemt.
Soehrit: Hij is de vriend van alle levende wezens.
Manoharah: Hij is de vreugde van de geest.
Jitakrodhah: Hij heeft toorn onder controle. Hij is voorbij de geest.
Vierabaahoeh: Hij heeft machtige armen. Alle kracht komt van Hem.
Vidaaranah: Hij vernietigt degenen die niet rechtvaardig handelen.
VERS 50
Svaapanah: Hij doet alle wezens inslapen. Hij is de slaap in alle wezens.
Svavashah: Hij is onafhankelijk. Alles is onder zijn controle.
Vyaapie: Hij doordringt alles.
Naikaatmaa: Hij manifesteert zich als het ene Zelf in allen. Hij is vele
zielen.
Naikakarmakrit: Hij stelt vele daden, aangezien Hij aan de basis ligt van
evolutie en involutie.
Vatsarah: Alles leeft in Hem.
Vatsalah: Hij bemint intens degenen die Hem zoeken.
Vatsie: Hij is de Vader. Alle schepselen zijn Zijn kinderen.
Ratnagarbhah: Hij is de moederschoot van alle juwelen, van alle schoonheid
en kostbaarheden.
Dhaneshvarah: Hij is de Heer van alle weelde, van alle goede dingen.
VERS 51
Dharmagoep: Hij beschermt Dharma.
Dharmakrit: Hij handelt volgens Dharma.
Dharmie: Hij is de basis, de zetel van alle Dharma.
Sat: Hij is het zijn. Hij is het bestaan zelf.
Asat: Hij is terzelfder tijd het niet-zijn, dat een illusie is die wordt
ingebeeld op het Zijn. Alhoewel Hij onveranderlijk is, drukt Hij zich op
een onverklaarbare wijze uit als de wereld met zijn veelvuldigheid van
namen en vormen.
Ksharam: Hij is het vergankelijke. De golven die komen en gaan zijn niet
anders dan de oceaan.
Aksharam: Hij is onvergankelijk. Verandering is een proces. Hij is de
Getuige van alle verandering.
Avignyaataa: Hij is de niet-kenner. In Hem is er geen kennis of
onwetendheid. Hij is kennis zelf.
Sahasraamshoeh: Hij heeft duizend stralen.
Vidhaataa: Hij is van alles de basis.
Kritalakshanah: Hij is de auteur van de Schriften. Hij is het Bewustzijn
dat altijd bestaat.
VERS 52
Gabhastinemih: Zoals de zon schittert als het centrum van de planeten, zo
schittert Hij in het lichaam als het Zelf dat het Licht van alle lichten
is.
Sattvasthah: Hij verblijft in sattva (evenwicht). Hij verlicht het hart van
degenen die over Hem mediteren.
Simhah: Hij vecht als een leeuw tegen negatieve krachten.
Bhoetamaheshvarah: Hij is de grote Heer van alle wezens.
Aadidevah: Hij is de eerste Godheid.
Mahaadevah: Hij is de grote Godheid. Hij is de bron van alle Bewustzijn.
Deveshah: Hij is de Heer van alle devas.
Devabhridgoeroeh: Devabhrit is Indra, de geest of koning van de goden
(zintuigen en andere krachten). God is de leider en leraar (Goeroe) van de
koning van de goden: Hij is het licht en leven van de geest.
VERS 53
Oettarah: Hij heft ons op. Hij is groter dan wat ook.
Gopatih: Hij is de herder. Go heeft vier betekenissen in het Sanskrit: vee,
de aarde, de spraak, de Vedas. God is van alle de Heer.
Goptaa: Hij is de beschermer.
Gnyaanagamyah: Hij kan worden bereikt door Gnyaana (wijsheid).
Poeraatanah: Hij bestond zelfs vóór de tijd.
Sharierabhoetabhrit: Hij onderhoudt en voedt de elementen waaruit het
lichaam is samengesteld.
Bhoktaa: Hij is de genieter. Ofschoon hij in feite boven genot en lijden
staat, wordt Hij hier Bhoktaa genoemd, om aan te duiden dat het ego dat
geniet en lijdt in wezen niets anders is dan het Zelf. Hij is de genieter
van de grootste Zaligheid, die Hij met alle wezens wil delen. Hij is de
beschermer.
Kapiendrah: Hij is de Heer van de apen. De geest is rusteloos als een aap.
Bewustzijn is de Heer van de geest. Hij wordt gevonden door devotie. In het
Raamaayana-epos wordt verteld hoe Raama Zuid-India veroverde. Er leefden
daar donkerhuidige mensen. De schrijver van het epos noemt ze apen en
beren. Een van hen, Hanoeman, wordt beschreven als de volmaakte dienaar en
volgeling. Raama wordt Heer van Hanoeman, Kapiendrah, genoemd.
Bhoerikdakshinah: Hij geeft met grote mildheid in alle offers. Wie niet
handelt uit zelfzucht, maar met een geest van offervaardigheid, is geen
verliezer. Integendeel, Hij ontvangt het duizendvoudige.
VERS 54
Somapah: Hij is degene die alle offers aanvaardt.
Amritapah: Hij drinkt de nectar.
Somah: In de vorm van maanlicht voedt Hij alle planten. Maanlicht betekent
hier: dat wat de voedingswaarde van planten en vruchten verhoogt. Hij is
altijd samen met Oemaa: Hij is Shiva of het Absolute. Oemaa is zijn shakti
of energie.
Poeroejit: Hij heeft vele vijanden overwonnen.
Poeroesattamah: Hij is groter dan de grootste.
Vinayah: Hij toont de grootste nederigheid. Hij vernedert de hoogmoedigen.
Hij leidt de zoekers op het pad van waarheid en rechtvaardigheid.
Jayah: Hij is de overwinnaar.
Satyasandhah: Zijn besluiten zijn altijd in overeenstemming met de
waarheid. Er is in Hem geen dualiteit.
Daashaarhah: Hij is alle offers waardig die men Hem brengt.
Saatvataampatih:Hij is de Heer van alle evenwichtige mensen.
VERS 55
Jievah: Het individuele Zelf (Jieva) is niet verschillend van het hogere
Zelf.
Vinayitaasaakshie: Hij is de getuige van nederigheid. Hij ziet in het
verborgene.
Moekoendah: Hij is de verlosser.
Amitavikramah: Zijn stap is onmeetbaar. Hij is onbeweeglijk en sneller dan
het licht, zegt een Oepanishad, want waar je ook gaat overal is Hij je
voor.
Ambhonidhih: Hij is een oceaan.
Anantaatmaa: Hij is het oneindige Zelf.
Mahodadhishayah: Hij rust op de grote oceaan.
Antakah: Hij is de dood.
VERS 56
Ajah: Hij is ongeboren. Hij is eeuwig.
Mahaarhah: Hij verdient de hoogste eredienst.
Svaabhaavyah: Hij is altijd gevestigd in zijn eigen aard. Hij is de
oorzaakloze oorzaak.
Jitaamitrah: Hij overwint alle vijanden, zoals hebzucht, afgunst, lust enz.
Pramodanah: Hij brengt zaligheid in het hart van degenen die over Hem
mediteren.
Aanandah: Hij is zaligheid zelf. Zaligheid is zijn natuur.
Nandanah: Hij schenkt zaligheid.
Nandah: Hij is vrij van werelds genot. Genot ontstaat door het contact
tussen de voorwerpen en de zintuigen. In Hem is er dualiteit noch
kleinheid.
Satyadharmaa: Zijn kenmerken zijn altijd waarachtig.
Trivikramah: De zoeker moet drie stappen zetten om Hem te bereiken: hij
moet vereenzelviging met zijn bewuste geest, onderbewuste geest en
onbewuste geest opgeven om in zichzelf te rusten. Trivikramah is de naam
van de Vaamana Avataara (zie vers 17).
VERS 57
Maharshih Kapilaachaaryah: Hij manifesteerde zich als de leraar Kapila,
grondlegger van de Saankhyafilosofie. Een Rishi of ziener is iemand die een
gedeelte van de Vedas kent. Een Maharshi is iemand die alle Vedas onder de
knie heeft. Aachaarya betekent: leraar. Ook in de Bhagavad Gietaa zegt
Krishna: "Onder de wijzen ben Ik de wijze Kapila."
Kritagnyah: Hij is de schepping en de kenner van de schepping.
Mediniepatih: Hij is de Heer van de aarde.
Tripadah: Hij zet drie stappen: Hij is de Vaamana Avataara (zie vers 56).
Hij overstijgt waken, dromen en slapen. Hij manifesteert zich als de drie
letters (A, Oe, M) van OM.
Tridashaadhyakshah: Hij is de Heer van de drie stappen. Hij is het ene
Bewustzijn aan de basis van waken, dromen en slapen.
Mahaashringah: Hij heeft een grote hoorn. Hij verscheen als een vis tijdens
de zondvloed. De ark werd aan zijn hoorn vastgemaakt. De vis symboliseert
de innerlijke Stilte. In tijden van grote moeilijkheden ligt in die Stilte
onze redding. Hij is die Stilte.
Kritaantakrit: Hij is de vernietiger van de schepping.
VERS 58
Mahaavaraahah: Hij is het Grote Everzwijn. Tijdens de zondvloed verschijnt
Hij als een vis. Na de zondvloed verschijnt Hij als een enorm everzwijn om
de aarde op te heffen uit de modder, die achterblijft als het water
weggetrokken is. Niet alleen is Hij de innerlijke stilte die vertroosting
biedt, Hij is ook degene die kracht schenkt.
Govindah: Hij kan worden gekend door de verklaringen van Vedaanta.
Soeshenah: Hij heeft een prachtig leger. Het leger van Vishnoe bestaat uit
Zijn Ganas of helpers. Dit zijn de grote wijzen. Om die reden is het een
prachtig leger.
Kanakaangadie: Hij draagt gouden armbanden. Zijn armen symboliseren Zijn
krachten.
Goehyah: Hij is geheimzinnig, diep, verborgen. Hij is verborgen in de grot
van het hart.
Gabhierah: Hij is onpeilbaar.
Gahanah: Hij is ondoordringbaar, oninneembaar. We kunnen Hem niet met
kracht bereiken, maar alleen door overgave.
Goeptah: Hij is goed verborgen. Hij ligt buiten het bereik van de spraak
en het denken.
Chakraagadaadharah: Hij draagt de discus en de strijdknots of de scepter.
De discus symboliseert de geest en de scepter het intellect.
VERS 59
Vedhaah: Hij is de schepper van het heelal.
Svaangah: Hij is Zijn eigen instrument. God schept de dingen niet uit een
materie buiten Hem, met een instrument buiten Hem, zoals een pottenbakker,
die potten maakt uit klei met een pottenbakkerswiel. Neen, Hij is de
Schepping, de Schepper en het Geschapene.
Ajitah: Hij is onoverwinnelijk.
Krishnah: Hij werd geboren uit het geslacht van de Yaadavas als de zoon van
Vasoedeva en Devakie, die spreekt in de onsterfelijke Schrift, de Bhagavad
Gietaa. Hij diende de spirituele wereld in de vorm van Krishna Dvaipaayana
of Vyaasa, de schrijver van de Poeraanas. Hij is donker van kleur, omdat
Hij de onzichtbare Werkelijkheid is.
Dridhah: Hij is standvastig.
Sankarshanochyoetah: De hele wereld van namen en vormen verdwijnt in Hem.
Varoenah: Hij is de zon. Omdat de zon ondergaat in het westen wordt ze
Varoenah genoemd. Zoals de zon is Hij zelflichtend en geeft Hij licht en
leven aan alle wezens.
Vaaroenah: Hij is de zoon van Varoenah. Hij is het licht.
Vrikshah: Hij is een Boom. Dit beeld wordt onder andere gebruikt in de
Bhagavad Gietaa. Hij is de Boom van het leven, de Samsaara Vriksha.
Poeshkaraakshah: Hij heeft ogen als lotusbloemen. "Lotusogige" is een veel
voorkomende term in de Sanskritliteratuur. Hij getuigt van diepe devotie.
Mahaamanaah: Hij heeft een grote geest: Hij omvat alles.
VERS 60
Bhagavaan: Hij bezit de zes grote glories: weelde, macht, Dharma, faam,
karakter, kennis en onthechting. Hij kent het begin en het einde, de komst
en het vertrek van alle wezens en ook vidyaa (kennis) en avidyaa
(onwetendheid).
Bhagahaa: Hij vernietigt deze zes glories: Hij slorpt alles op in zichzelf:
Hij is meer dan deze zes glories.
Aanandie: Hij geeft zaligheid.
Vanamaalie: Hij draagt altijd een guirlande van bladeren en bloemen. De
hele natuur is Zijn guirlande.
Halaayoedhah: De ploeg is Zijn wapen.
Aaditya: De verlichting komt van Hem. Aaditya is een van de namen van de
zon. De zon wordt Aaditya genoemd omdat alle wezens van haar leven.
Jyotiraadityah: Hij is het licht van de zon.
Sahishnoeh: Hij is verheven boven alle tegenstellingen, zoals hitte en
koude, goed en kwaad, eer en schande.
Gatisattamah: Hij is het hoogste doel.
VERS 61
Soedhanvaa: Hij is de houder van de boog. De boog symboliseert de zinnen en
hun activiteiten.
Khandaparashoeh: Hij is de houder van de bijl. Hij doodt de vijanden van
een goed leven.
Daaroenah: Hij is meedogenloos voor onrechtvaardigen.
Dravinapradah: Hij schenkt in overvloed de weelde van wijsheid.
Divahsprik: Hij is wijds als de hemel.
Sarvadrigvyaasah: Hij schept vele wijzen. Hij is alwetend en verscheen in
de vorm van Vyaasa. Vyaasa is de dichter-filosoof, die de Vedas
codifieerde, samenstelde en uitgaf in vier volumes.
Vaachaspatirayoniyah: Hij is de meester van alle kennis en werd niet
geboren uit een moederschoot.
VERS 62
Trisaamaa: Hij wordt verheerlijkt in de Saama Veda (een van de vier Vedas).
Saamagah: Hij zingt de Saamaliederen.
Saama: Hij is de Heer van de Saama Veda. Ook in de Bhagavad Gietaa zegt
Krishna: "Onder de Vedas ben ik de Saama Veda."
Nirvaanam: Hij is altijd vrij.
Bheshajam: Hij is het geneesmiddel.
Bhishak: Hij is de dokter.
Sannyaasakrit: Hij schenkt de noodzakelijke eigenschappen om het pad van de
onthechting te betreden.
Samah: Hij is rust.
Shaantih: Hij is vrede.
Nishtaa: Hij is de verblijfplaats van alle wezens.
Shaantih: Vrede is zijn wezenlijke aard.
Paraayanam: Hij is het hoogste doel waaruit niemand wenst terug te keren.
VERS 63
Shoebhaangah: Hij heeft de mooiste vorm. Zijn schoonheid is onovertroffen.
Shaantidah: Hij schenkt vrede.
Srashtaa: Hij is de schepper van alle wezens.
Koemoedah: Hij schept behagen in de aarde.
Koevaleshayah: Hij rust op de wateren. Hij is de Heer van de aarde. De
aarde is omringd door water.
Gohitah: Hij is de herder.
Gopatih: Hij is de gemaal van de aarde. Go betekent ook de zintuigen. Hij
is de Heer van de zinnen: Hij is het Bewustzijn of Zelf.
Goptaa: Hij beschermt het heelal. Hij verbergt de glorie van het innerlijke
Zelf.
Vrishabhaakshah: Zijn ogen vervullen de begeerten van degenen die Hem
zoeken. Zijn ogen zijn dharma: Hij ziet overal rechtvaardigheid. Vrisha
berekent: dharma.
Vrishapriyah: Hij verheugt zich in dharma. Hij wordt bemind door de
deugdzamen.
VERS 64
Anivartie: Hij wijkt nooit.
Nvrittaatmaa: Hij is het beheerste Zelf: er is in Hem geen zintuiglijkheid.
Samksheptaa: Hij verlaat nooit degenen die Hem vereren.
Kshemakrit: Hij beschermt en leidt alle zoekers.
Shivah: Hij is de voorspoedige.
Shrievatsavakshaah: Hij draagt Shrie (voorspoed) als kenmerk op de borst.
Shrievaasah: Hij is de verblijfplaats van Shrie. Shrie betekent: alle
glorie en rijkdom.
Shriepatih: Hij is de gemaal van Shrie of Lakshmie.
Shriemataamvarah: Hij is de beste onder al degenen die Shrie bezitten.
VERS 65
Shriedah: Hij geeft Shrie.
Shrieshah: Hij is de Heer van Shrie.
Shrienivaasah: Hij verblijft en manifesteert zich in al degenen die Shrie
bezitten (de zuiveren van hart).
Shrienidhih: Hij is de schatkamer van Shrie.
Shrievibhaavanah: Hij is de verdeler van Shrie.
Shriedharah: Hij is de drager, de basis van Shrie.
Shriekarah: Hij schenkt Shrie.
Shreyah: Hij geeft verlossing. Hij is de weg en het doel.
Shriemaan: Hij bezit alle glories, weelde, eigenschappen en schoonheid. Hij
bezit alle Shrie.
Lokatrayaashrayah: Hij is de verblijfplaats van de drie werelden. Hij is
het substraat van waken, dromen en slapen.
VERS 66
Svakshah: Hij heeft prachtige ogen: Hij bezit het oog van wijsheid.
Svangah: Hij heeft prachtige ledematen: Hij is de harmonie in de dingen.
Shataanandah: Hij manifesteert zich in talrijke wezens in de vorm van
zaligheid.
Nandih: Zijn aard is oneindige zaligheid.
Jyotirganeshvarah: Hij is de Heer van alle licht.
Vijitaatmaa: Wie zijn zinnen beheerst, vindt Hem in zichzelf.
Vidheyaatmaa: Hij leeft in het Zelf. Liefde kan Hem bevelen.
Satkiertih: Zijn roem is zuiver.
Chhinnasamshayah: Hij is zonder twijfel.
VERS 67
Oediernah: Hij is de grote oneindigheid.
Sarvatashchakshoeh: Hij heeft overal ogen. Hij is het Oog van alle ogen:
Hij is het Bewustzijn of Zelf.
Anieshah: Niemand heerst over Hem.
Shaashvatasthirah: Hij is eeuwig en onveranderlijk.
Bhoeshayah: Hij rust op de aarde: Hij is de Heer van de aarde.
Bhoeshanah: Hij verheerlijkt de wereld met Zijn Aanwezigheid.
Bhoetih: Hij is het zuivere Zijn of Bestaan. Hij is de schatkamer van alle
luister.
Vishokah: Hij is zorgeloos.
Shokanaashanah: Hij vernietigt de zorgen van degenen die Hem vereren.
VERS 68
Archishmaan: Hij is het Licht. Als zuiver Bewustzijn is Hij de bron van
alle licht.
Architah: Hij wordt voortdurend vereerd.
Koembhah: Hij is een pot: Hij bevat alles.
Vishoeddhaatmaa: Hij is het zuivere Zelf.
Vishodhanah: Hij is de grote Zuiveraar.
Aniroeddhah: Hij is onoverwinnelijk.
Apratirathah: Niemand kan zich met Hem meten.
Pradyoemnah: Zijn rijkdom is onmetelijk.
Amitavikramah: Zijn macht is onbegrensd.
VERS 69
Kaalaneminihaa: Hij is de vernietiger van de tijd. Hij ligt buiten het
bereik van de geest en tijd is slechts een schepping van de geest.
Vierah: Hij is de heldhaftige overwinnaar. Wie postvat in Hem kent angst
noch nederlaag.
Shaurih: Hij is onversaagd.
Shoerajaneshvarah: Hij is de Heer van de moedigen. Hij is een bron van
kracht.
Trilokaatmaa: Hij is het Zelf van de drie werelden: Hij is het ene
Bewustzijn in waken, dromen en slapen.
Trilokeshah: Hij is de Heer van de drie werelden.
Keshavah: Hij heeft prachtig lang haar. Ka betekent: Brahmaa, de schepper,
en Iesha betekent: Shiva, de vernietiger. Beiden komen voort van Vishnoe,
de onderhouder of de aldoordringende Werkelijkheid. Ook daarom wordt Hij
Keshavah genoemd.
Keshihaa: Hij vernietigt het kwaad. Keshi is de naam van een demon.
Harih: Hij is de vernietiger. Hij vernietigt valse waarden en innerlijke
conflicten. Hij vernietigt daardoor het lijden.
VERS 70
Kaamadevah: Hij is de beminde Heer. Hij is een belichaming van Liefde.
Kaamapaalah: Hij vervult de begeerten van alle oprechte zoekers. Hij is de
beschermer van degenen die Hem vereren.
Kaamie: Hij heeft geen onvervulde begeerten.
Kaantah: Hij is de schoonheid van de schoonheid. Ka betekent Brahmaaji, de
schepper. Ka-anta betekent dan: degene die zelfs de schepper vernietigt op
het einde.
Kritaagamah: Hij is de auteur van de Schriften of Aagamas.
Anirdeshyavapoeh: Zijn vorm of aard is niet te beschrijven
Vishnoeh: Hij is de aldoordringende Werkelijkheid.
Vierah: Hij is moedig.
Anantah: Hij is oneindig.
Dhananjayah: Hij bezit oneindige rijkdom.
VERS 71
Brahmanyah: Hij is ieders vriend. Letterlijk: Hij is een vriend van
Brahman, het Absolute.
Brahmakrit: Hij leeft in de Waarheid.
Brahmaa: Hij is de schepper.
Brahma: Hij is de grootste, de aldoordringende, het Absolute.
Brahmavivardhanah: Hij vermeerdert het Brahman. Het woord Brahman of het
Absolute is slechts een begrip van de geest. Brahman overtreft dat begrip
en ligt buiten het bereik van de geest.
Bhramavit: Hij kent Brahman. Brahman kennen is Brahman zijn.
Braahmanah: Hij manifesteert zich in degenen die het hoogste Bewustzijn
realiseerden als de Ene Werkelijkheid.
Brahmie: Hij is met Brahman. Hij is het Absolute.
Brahmagnyah: Hij leeft altijd in het Absolute. Niemand kent Zijn aard
zoals Hij zichzelf kent.
Braahmanapriyah: Hij is de beminde en de minnaar van zelf gerealiseerde
wijzen.
VERS 72
Mahaakramah: Hij heeft een grote stap: Hij is aldoordringend.
Mahaakarmaa: Hij stelt grote daden.
Mahaatejaah: Hij bezit een grote luister.
Mahoragah: Hij is de grote slang. In de mythologie is deze slang de ring
aan de ringvinger van Shiva en het rustbed van Naaraayana: Hij is kleiner
dan het kleinste en groter dan het grootste.
Mahaayajvaa: Hij bracht grote offers. Het is door Zijn genade dat alle
offers vruchten dragen.
Mahaayagnyah: Hij is het grote offer van Japa (herhaling van Gods Naam:
Bhagavad Gietaa X 25). Hij kan worden benaderd door devotie.
Mahaahavih: Hij is de grote offergave (zie Bhagavad Gietaa IV 24).
VERS 73
Stavyah:
Stavapriyah: Hij wordt aangeroepen door de gezangen van Godszoekers.
Stotram: Hij is de hymne. De Naam en de Aangesprokene zijn één. Hij zelf
is de hymnen die door de zoekers worden gezongen. De woorden van de hymnen
verheffen hen in transcendente ervaringen.
Stoetih: Hij is de daad van de eredienst. De zuivere daad van vereringbestaat alleen door Zijn genade.
Stotaa: Hij looft en Hij prijst.
Ranapriyah: Hij houdt van de strijd. Om die reden wordt Hij afgebeeld met
knots en discus: Hij vernietigt het kwaad en beschermt de rechtvaardigen.
Poernah: Hij is volwaardig, volledig.
Poerayitaa: Hij is de vervuller.
Poenyah: Hij is het heilige.
Poenyakiertih: Hij is van een heilige faam.
Anaamayah: Hij kent geestelijke noch lichamelijke kwalen.
VERS 74
Manojavah: Zijn beweging is snel als de geest. "Het Zelf is onbeweeglijk en
sneller dan de geest", zegt de Isavasya Oepanishad. "Hoe snel men ook gaat,
overal is Hij al."
Tierthakarah: Hij is de leraar van de Tierthas of Vidyaas. De Vidyaas zijn
de wetenschappen.
Vasoeretaah: Hij is van gouden essentie.
Vasoepradah: Hij is de schenker van alle rijkdom.
Vasoepradah: Deze naam wordt herhaald, wat betekent dat God de schenker is
van de grootste rijkdom: de verlichting.
Vaasoedevah: Hij is Vaasoe en Devah. Vaasoe betekent dat Hij in alle wezens
verblijft als hun individualiteit. Deva betekent dat Hij geniet. Hij wordt
dus Vaasoedevah genoemd, omdat Hij geniet in ieder wezen als het
individualiteitsprincipe in allen.
Vasoeh: Hij is voor allen een toevlucht. Hij verblijft innerlijk, gesluierd
door Maayaa, de geest.
Vasoemanaah: Hij is alomtegenwoordig.
Havih: Hij zelf is het offer.
VERS 75
Sadgatih: Hij is het doel van goede en edele zoekers.
Satkritih: Hij is vol van goede daden.
Sattaa: Hij is één zonder een tweede. Hij is zonder weerga.
Sadbhoetih: Hij bezit grote glories.
Satparaayanah: Hij is het hoogste doel van degenen die de Waarheid kennen.
Shoerasenah: Hij beschikt over heldhaftige en moedige legers.
Yadoeshresthah: Hij is de beste uit het geslacht van de Yaadavas, dat wil
zeggen dat Hij zich manifesteerde als Shrie Krishna, de wereldleraar, die
tegenstrijdige filosofieën verzoende.
Sannivaasah: Hij is de verblijfplaats van degenen die de Waarheid kennen.
Soeyaamoenah: Hij wordt vergezeld van de Yaamoenas of Gopas, de koeherders
die leven aan de Yamoena. Ook deze naam verwijst naar Shrie Krishna.
Symbolisch zijn deze koeherders behoeders van de Oepanishads of de
Schriften, die de melk van de wijsheid geven.
VERS 76
Bhoetaavaasah: Hij is de verblijfplaats van de grote elementen. Hij is de
oorsprong van alle schepping.
Vaasoedevah: Hij verbergt de wereld met zijn Maayaa of illusie.
Sarvaasoenilayah: Hij is de verblijfplaats van alle levenskracht.
Analah: Zijn grootheid kent geen grenzen.
Darpahaa: Hij vernietigt de trots van hoogmoedige mensen.
Darpadah: Hij behoedt goede mensen voor trots.
Driptah: Hij is altijd dronken van de oneindige zaligheid van Zijn eigen
wezenlijke aard.
Doerdharah: Hij is moeilijk te bereiken.
Aparaajitah: Hij werd nooit overwonnen.
VERS 77
Vishvamoertih: Het hele heelal is zijn vorm.
Mahaamoertih: Zijn vorm is de grootste.
Dieptamoertih: Zijn vorm is schitterend.
Amoertimaan: Hij heeft geen vorm. Hij doordringt alles, maar niets begrenst
Hem.
Anekamoertih: Hij heeft vele vormen.
Avyaktah: Hij is het ongemanifesteerde.
Shatamoertih: Hij heeft talrijke vormen
Shataananah: Hij heeft vele gezichten.
VERS 78
Ekah: Hij is één.
Naikah: Hij is het vele.
Savah: Zijn aard is offervaardigheid.'
Kah: Hij is het geluk.
Kim: Hij is het onderwerp van alle vragen naar de oorsprong van de dingen.
Kim betekent: wat.
Yat: Hij is datgene dat op zichzelf bestaat, dat zijn eigen basis is. Yat
betekent: datgene.
Tat: Hij is het Absolute; niet een hij of een zij, maar een Het. Tat
betekent: datgene.
Padamanoettamam: Hij is de ongeëvenaarde staat van volmaaktheid.
Lokabandhoeh: Hij is de vriend van de wereld.
Lokanaathah: Hij is de Heer van de wereld.
Maadhavah: Hij is de schoonheid en de zoetheid van de lente.
Bhaktavatsalah: Zijn liefde voor degenen die Hem vereren kent geen grenzen.
VERS 79
Soevarnavarnah: Hij heeft een gouden kleur: Hij is onbezoedeld.
Hemaangah: Hij heeft gouden ledematen.
Varaangah: Hij heeft lieflijke ledematen.
Chandanaangadie: Hij draagt vreugde als een armband. Angada is het
schouderstuk dat de opperarm van een soldaat beschermt.
Vierahaa: Hij vernietigt de machtige krachten van voorkeur en afkeer.
Vishamah: Hij is ongeëvenaard.
Shoenyah: Hij is de leegte. Hij is zuiver bewustzijn.
Ghritaashie: Hij heeft niemands goede wensen nodig. Hij ontbeert niets.
Deze naam verwijst ook naar het leven van Shrie Krishna. Als kind stal Hij
de boter van de Gopies of herderinnen. Dit betekent dat Hij het hart steelt
van degenen die Hem vereren.
Achalah: Hij is onbeweeglijk.
Chalah: Hij is het bewegende.
VERS 80
Amaanie: Hij is zonder ijdelheid.
Maanadah: Hij veroorzaakt door Maayaa (illusie) de vereenzelviging met het
lichaam. Maana betekent ook: eren. Maanadah betekent dan dat Hij alle
zoekers vereert. De wortel da betekent: verdrijven, vernietigen. Hij
verdrijft alle valse noties uit het hart van degenen die Hem vereren.
Maanyah: Hij is eerbiedwaardig.
Lokasvaamie: Hij is de Heer van het heelal.
Trilokadhrik: Hij is de onderhouder van de drie werelden: als Aatman of
Zelf is Hij het substraat van de drie toestanden van waken, dromen en
slapen.
Soemedhaa: Hij is zuivere intelligentie: Hij herinnert zich Zijn ware aard.
Zelfkennis is geen verworven kennis. Het is de realisatie van onze
werkelijke aard.
Medhajah: Hij is geboren uit offers. Hij manifesteert zich in alle
onzelfzuchtigen.
Dhanyah: Hij is altijd gelukkig en tevreden, aangezien Hij geen onvervulde
begeerten heeft. Het Zelf is volmaakt in wezen; het is tevredenheid zelf.
Satyamedhah: Zijn intelligentie faalt nooit.
Dharaadharah: Hij is de enige basis van de wereld.
VERS 81
Tejovrishah: Hij is heel en al licht.
Dyoetidharah: Hij is de drager van alle licht.
Sarvashastrabhritaamvarah: Hij is de grootste onder al degenen die wapens
dragen. Hij wordt symbolisch voorgesteld met allerlei wapens, zoals de
discus en de strijdknots. Dit betekent dat Hij de dingen beschermt en
onderhoudt. Niemand ontsnapt aan Zijn rechtvaardigheid en niemand wordt
onrechtvaardig bejegend.
Pragrahah: Hij is de ene ontvanger van alle eredienst en verering. Hij is
degene die de teugels houdt.
Nigrahah: Hij is de doder. Hij neemt de zoeker op in zichzelf en doodt
daarvoor het ego, zoals een dokter ziekten verdrijft.
Vyagrah: Altijd wordt Hij in beslag genomen door het vervullen van
begeerten van degenen die Hem vereren.
Naikashringah: Hij heeft vele hoorns. De hoorns symboliseren de
bewustzijntoestanden.
Gadaagrajah: Hij manifesteert zich in de vorm van mantras en wordt door
mantras aangeroepen.
VERS 82
Chatoermoertih: Hij heeft vier vormen: Hij is het ene Bewustzijn in waken,
dromen, slapen en diepe meditatie.
Chatoerbaahoeh: Hij heeft vier handen: Hij is het ene Bewustzijn dat zich
manifesteert in de vier functionele aspecten van de geest: manas (geest),
boeddhi (intellect), chitta (geheugen) en ahamkaara (ego).
Chatoervyoehah: Hij drukt zich uit als het dynamisch centrum in de vier
activiteiten.
Chatoergatih: Het uiteindelijke doel van alle vier: dat wil zeggen denkers,
leiders, handelaren en werkers (vier varnas of kasten) of jeugd,
gezinshoofden, celibatairs en monniken (aashramas: maatschappelijke
status).
Chatoeraatmaa: Hij is het ene Zelf in de vier staten van bewustzijn.
Chatoerbhaavah: Hij is de bron van de vier staten van bewustzijn.
Chatoervedavit: Hij is de kenner van de vier Vedas.
Ekapaat: Hij is ondeelbaar. Paada betekent zowel voet als deel. Alle wezens
zijn Zijn voet.
VERS 83
Samaavartah: Hij is degene die doeltreffend het wiel van de schepping doet
draaien.
Mivrittaatmaa: Hij is het rimpelloze Zelf.
Doerjayah: Hij is onverwinnelijk.
Doeratikramah: Het is niet moeilijk Hem niet te gehoorzamen. Door Hem
brandt het vuur, door Hem schijnt de zon, door Hem waait de wind.
Doerlabhah: Hij wordt verworven met grote inspanningen.
Doergamah: Hij wordt met grote moeilijkheden verwerkelijkt.
Doergah: Hij is een vesting. Hij is moeilijk te veroveren.
Doeraavaasah: Hij is moeilijk te huisvesten. Dit betekent dat het niet
gemakkelijk is Hem standvastig in gedachten te houden.
Doeraarihaa: Hij doodt demonische krachten. Niemand moet wanhopen. Wie zich
vol vertrouwen tot de aldoordringende Werkelijkheid richt, ontsnapt zelfs
aan zijn meest negatieve eigenschappen.
VERS 84
Shoebhaangah: Hij is van een ongeëvenaarde schoonheid.
Lokasaarangah: Hij is de essentie en de bron van de wereld.
Soetantoeh: Hij is prachtig gemanifesteerd. Hij is zoals de draad waarmee
talrijke mooie doeken werden geweven. Hij manifesteert zich in ontelbare
prachtige vormen.
Tantoevardhanah: Hij waarborgt de voortzetting van de mensheid. Hij is het
die ervoor zorgt dat de voortplanting ononderbroken wordt voorgezet.
Indrakarmaa: Onophoudelijk zijn Zijn daden op voorspoed gericht.
Mahaakarmaa: Hij volbrengt grote taken.
Kritakarmaa: Hij heeft al Zijn daden volbracht.
Kritaagamah: Hij is de auteur van de Vedas, de grote Schriften.
VERS 85
Oedbhavah: Hij is de allereerste bron.
Soendarah: Hij is van een ongeëvenaarde schoonheid.
Soendah: Zijn mededogen is onbegrensd.
Ratnanaabhah: Zijn navel is een juweel. Gedachten bestaan in de onbewuste
geest in zaadvorm. Deze ongemanifesteerde vorm wordt para genoemd. Vóór
gedachten zich manifesteren in de bewuste geest gaan ze door een embryonale
toestand (pasyantie). Ze bereiken dan de bewuste geest (madhyamaa) en
drukken zich uit als gesproken woorden en daden (vaikharie). De zetel van
vaikharie bevindt zich volgens de Yogis in de streek van de navel. De navel
symboliseert de plaats waar gedachten zich manifesteren. Omdat Hij een bron
is van prachtige gedachten wordt Hij Ratnanaabhah genoemd.
Soelochanah: Hij heeft de mooiste ogen. Hij bezit de wijsheid van het Zelf
en ziet alles met gelijkmoedigheid.
Arkah: Hij is de zon. De zon ontvangt geen licht; ze is licht zelf. Zij
onderhoudt alle leven en schijnt voor iedereen evenveel.
Vaajasanah: Hij is de gever van alle voedsel.
Shringie: Hij heeft een hoorn. Dit is een mythologische naam. Tijdens de
zondvloed verschijnt Hij is de vorm van een vis met een enorme hoorn,
waaraan de overlevenden hun ark vastmaken. Dit verhaal waar de naam
Shringie naar verwijst, betekent dat Hij het leven in stand houdt.
Jayantah: Hij is de overwinnaar.
Sarvavijjayie: Hij is alwetend en glorierijk.
VERS 86
Soevarnabindoeh: Ieder deel van Hem schittert als goud. Zijn spraak (de
Schriften en de mantras) bestaat uit letters van goud.
Akshobhyah: Hij is overstoorbaar.
Sarvavaagieshvareshvarah: Hij is de Heer van de Heer van de spraak. Hij is
het Bewustzijn achter de geest en de spraak.
Mahaahradah: Hij is een koel en verfrissend bad.
Mahaagartah: Hij is een grote bodemloze afgrond. Hij is een grote wagen.
Mahaabhoetah: Hij is het grote Zijn. Hij is de bron van alle elementen.
Mahaanidhih: Hij is de grote schatkamer. Hij is de onuitputtelijke bron
waaruit alles voortkomt. Hij is de schatkamer waarin alle wijzen schitteren
als juwelen.
VERS 87
Koemoedah: Hij verblijdt de aarde en wordt door haar verblijd.
Koendarah: Hij draagt de aarde.
Koendah: Hij is als een bloem.
Parjanyah: Hij is als een regenwolk.
Paavanah: Hij is de grote zuiveraar.
Anilah: Hij is Bewustzijn. Hij dwaalt nooit af.
Amritaashah: Zijn onvergankelijkheid is de oorsprong van alle begeerte.
Amritavapoeh:Hij is de onvergankelijkheid zelf.
Sarvagnyah: Hij is alwetend. Hij is Bewustzijn dat alle kennis mogelijk
maakt.
Sarvatomoekhah: Hij keert zijn aangezicht naar alle zijden.
VERS 88
Soelabhah: Hij is gemakkelijk toegankelijk.
Soevratah: Alle voorspoed is Zijn vorm.
Siddhah: Hij is volmaaktheid.
Shatroejit: Hij overwint al Zijn vijanden. Zelfs de grootste smart vindt
geen houvast in het innerlijke Bewustzijn.
Shatroetaapanah: Hij is een vuur voor al Zijn vijanden.
Nyagrodhah: Hij bestuurt alles, maar blijft zelf verborgen.
Oedoembarah: Hij voedt alle levende wezens.
Ashvatthah: Hij is de levensboom. Deze naam vindt men ook in de
Kathopanishad en de Bhagavad Gietaa.
Chaanoeraandhranishoedanah: Hij overwon Chaanoera. Chaanoera van het land
van Aandra was een legendarische worstelaar. Zelfs de machtigste mens wordt
tenslotte door God overwonnen (zie "Kom Thuis in Yoga").
VERS 89
Sahasraarchih: Hij schittert met duizend stralen.
Saptajihvah: Hij brandt met zeven tongen. Het licht van Bewustzijn schijnt
door zeven openingen: twee ogen, twee oren, twee neusgaten en de mond.
Saptaidhaah: Hij is de schittering in die zeven tongen.
Saptavaahanah: Hij rijdt op zeven paarden. Deze naam komt uit de Vedas,
waarin God wordt beschreven als de Heer van de zon, die rijdt op zeven
paarden, de zeven dagen van de week.
Amoertih: Hij is vormloos
Anaghah: Hij is zonder zorg.
Achintyah: Hij ligt buiten het bereik van het denken.
Bhayakrit: Hij is de gever van de vrees. Hij schept vrees in de geest van
boosdoeners.
Bhayanaashanah: Hij vernietigt alle vrees. In Zelfkennis dwijnt alle vrees.
VERS 90
Anoeh: Hij is de allerkleinste.
Brihat: Hij is de allergrootste.
Krishah: Hij is subtiel.
Stoelah: Hij is grof.
Goenabrit: Hij is de basis van de goenas of de hele natuur.
Nirgoenah: Hij is zonder goenas.
Mahaan: Hij is machtig.
Adritah: Hij heeft niets tot steun, maar is de steun van alles.
Svadhritah: Hij is zijn eigen steun of basis.
Svaasyah: Hij heeft een schitterend aangezicht. De schoonheid van de
Schriften is Zijn prachtig aangezicht.
Praagvamshah: Hij heeft het oudste voorgeslacht.
Vamshavardhanah: Hij vermenigvuldigt en vernietigt Zijn nageslacht. Zijn
nageslacht is het hele heelal; wezens en dingen komen en gaan
onophoudelijk.
VERS 91
Bhaarabhrit: Hij draagt de last van het heelal.
Kathitah: Hij wordt verheerlijkt in de Schriften.
Yogie: Hij kan worden gevonden door Yoga.
Yogieshah: Hij is de koning van de Yogis.
Sarvakaamadah: Hij vervult alle begeerten.
Aashramah: Hij is voor allen de veilige thuishaven.
Shramanah: Hij vervolgt wereldse mensen. Wereldse mensen worden gedreven
door passie en zintuiglijkheid. De voorwerpen die ze begeren geven nooit
wat ze hen beloven. Dit is de boodschap van deze naam. Geleidelijk aan
groeit er op die manier een gevoel van onthechting, dat leidt tot
Zelfkennis, de waarachtige bevrediging.
Kshaamah: Hij vernietigt tenslotte alles.
Soeparnah: Hij is het gouden blad. Hij is de levensboom. De Schriften zijn
de gouden bladeren aan die boom.
Vaayoehvaahanah: Hij is de beweging van de wind. De Taittirieya Oepanishad
verklaart: "Uit vrees voor Hem waait de wind."
VERS 92
Danoerdharah: Houder van de boog. Deze naam wordt in de Bhagavad Gietaa ook
aan Arjoena gegeven (XVIII 78). In het eerste hoofstuk wordt beschreven hoe
Arjoena in zijn twijfel zijn boog uit zijn hand laat glippen. Dit
symboliseert zijn besluiteloosheid. In hoofdstuk XVIII heeft hij zijn boog
stevig vast: zijn twijfel is verdwenen en hij weet wat hem te doen staat.
Dhanoervedah: Hij geeft onderricht in de kunst van het boogschieten. In de
Schriften beschrijft Hij wat juiste handeling of dharma is.
Dandah: Hij draagt de scepter: God is de koning van het heelal.
Damayitaa: Hij is de heerser.
Damah: Hij is de zin van alle beproevingen: de ervaring van de
onvergankelijke zaligheid.
Aparaajitah: Hij is onoverwinnelijk. Hij is de onvergankelijke essentie.
Sarvasahah: Hij draagt het hele heelal.
Niyantaa: Niemand staat boven Hem.
Aniyamah: Hij wordt door niemand wetten opgelegd.
Ayamah: Hij kent geen dood. Hij is de eewigheid.
VERS 93
Sattvavaan: Hij is moedig en onverschrokken. Hij is de voorzittende godheid
van de sattvagoena (evenwicht).
Saattvikah: Hij is vol van harmonie (sattva).
Satya: Hij is de waarheid.
Satyadharmaparaayanah: Hij is de verblijfplaats van waarheid en
rechtvaardigheid.
Abhipraayah: Hij is het doel van allen die de eeuwigheid zoeken.
Priyaarhah: Hij is onze liefde waardig.
Arhah: Hij verdient al onze overgave en devotie.
Priyakrit: Hij streeft altijd naar het welzijn van degenen die Hem
beminnen.
Prietivardhanah: Hij schept gevoelens van extase in het hart van oprechte
zoekers.
VERS 94
Vihaayasagatih: Hij beweegt in de ruimte. Er is geen plaats waar Hij niet
is.
Jyotih: Hij is het licht.
Soeroechih: Het is Zijn wil, die zich manifesteert als dit heelal.
Hoetabhoek: Hij is het die alle eredienst ontvangt.
Vibhoeh: Hij is aldoordringend.
Ravih: Hij is de zon. Ravi is een van de namen van de zon, die zo wordt
genoemd, omdat ze uit alles waterdamp zuigt of met andere woorden de
kringloop in de natuur onderhoudt en verantwoordelijk is voor alle
verandering.
Virochanah: Hij schittert in vele vormen. In welke vorm men Hem ook
vereert, in die vorm manifesteert Hij zich. Hij manifesteert zich als de
zon, de maan en andere schitterende sferen van de kosmos.
Soeryah: Hij is de zon, de ene bron waaruit alle dingen voortkomen en
waardoor ze worden onderhouden.
Savitaa: Hij is de zon, die uit zichzelf het hele heelal voortbrengt.
Ravilochanah: Zijn ogen zijn de zon.
VERS 95
Anantah: Hij is de eindeloze.
Hoetabhoek: Hij ontvangt alle offers.
Bhoktaa: Hij is de genieter.
Soekhadah. Hij is degene die geluk schenkt.
Naikajah: Hij wordt niet eenmaal geboren: Hij wordt geboren in vele vormen.
Agrajah: Hij is de eerstgeborene.
Anirvinnah; Hij kent geen ontgoochelingen: Hij is altijd vervuld en
volstrekt voldaan.
Sadaamarshie: Altijd vergeeft Hij de misstappen van degenen die Hemvereren.
Lokaadhishthaanam: Hij is de basis van de wereld.
Adbhoetah: Hij is een wonder. Hij slaat de geest met verstomming.
VERS 96
Sanaat: Hij is de beginloze en eindeloze factor.
Sanaatanatamah: Hij is de alleroudste.
Kapilah: Hij manifesteerde zich als de Rishi Kapila, de grondlegger van de
Saankhyafilosofie en willicht de oudste filosoof van de mensheid.
Kapih: Hij drinkt water. In het evolutieproces is Hij de kracht van de zon,
die met haar stralen het water opdroogt dat de aarde bedekt, zodat de
continenten worden gevormd.
Apyayah: In Hem vergaat uiteindelijk het hele heelal.
Svastidah: Svasti of voorspoed is Zijn gave.
Svastikrit: Hij geeft en neemt voorspoed.
Svasti: Hij is voorspoed zelf.
Svastibhoek: Wie Hem ervaart, leeft in voorspoed.
Svastidakshinah: Zijn voorspoed is snel en doeltreffend. Snel en
doeltreffend geeft Hij wat juist nodig is.
VERS 97
Araudrah:Er zijn in Hem geen negatieve aandriften en emoties.
Koendalie: Hij draagt de beroemde oorring Makara Koendala. Koendalie betekent ook: slang. De Koendalinie Shakti is de sluimerende energie die
rust aan de basis van de wervelkolom. Deze slang kan ook de duizendtongige
Ananta zijn waarop Naaraayana rust of de Kaliyanslang waarop Shrie Krishna
danst of de slangen die Shiva draagt als ornament. In al deze
voorstellingen van de hogere werkelijkheid symboliseert de giftige slang de
menselijke geest. Het feit dat de godheid erop rust of danst of ze draagt
als ornament stelt beheersing van de geest voor. Koendalinie betekent dus
dat het Bewustzijn of Zelf het licht en leven van de geest is.
Chakrie: Hij draagt de discus. De discus symboliseert het denken. Zijn discus heet Soedarshana, wat "gelijkmoedige visie" betekent.
Vikramie: Hij is moediger dan wie ook. Hij reist door de lucht.
Oerjitashaasanah: Het is Zijn hand die alles regelt en schikt.
Shabdaatigah: Hij overstijgt alle werelden. Hij tart alle beschrijvingen.
Shabdasahah: Hij laat zich aanroepen met de woorden van de Schriften. De
Schriften kunnen Hem niet beschrijven, toch leiden ze naar Hem.
Shishirah: Hij is de koelte. Wie gefolterd wordt door de hitte van samsaara
of het zintuiglijk heelal vindt in Hem koelte.
Sharvariekarah: Hij schept duisternis. Hij is gehuld in duisternis. Hij is
het ongekende.
VERS 98
Akroerah: Hij is nooit wreed.
Peshalah: Hij is uiterst zacht.
Dakshah: Hij is heel en al aandacht. De term is ontleend aan de militaire
taal. Daksha is het bevel voor het geef acht.
Dakshinah: Hij is de edelmoedigste.
Kshaminaamvarah: Zijn geduld is eindeloos.
Vidvattamah: Hij bezit de grootste wijsheid.
Vietabhayah: Hij is zonder vrees.
Poenyashravanakiertanah: Wie Zijn glorie aanhoort en bezingt verwerft
verdienste.
VERS 99
Oettaaranah: Hij heft ons op uit de oceaan van verandering.
Doeshkritihaa: Hij vernietigt alle kwaad.
Poenyah: Hij is uiterst zuiver. Hij zuivert het hart van degenen die Hem
vereren.
Doehsvapnaashanah: Hij vernietigt alle kwade dromen of illusies.
Vierahaa: Hij stelt een einde aan de tocht van moederschoot naar
moederschoot. Hij is de Verlosser.
Rakshanah: Hij is de beschermer van het heelal.
Santah: Zijn schoonheid komt tot uitdrukking in het gezelschap van goede
mensen.
Jievanah: Hij is de levensvonk in alle wezens.
Paryavasthitah: Hij verblijft op alle plaatsen en in alle wezens.
VERS 100
Anantaroepah: Zijn vormen zijn eindeloos.
Anantashrieh: Zijn glorie is eindeloos.
Jitamayoeh: Hij overwon alle toorn.
Bhayaapahah: Hij verdrijft alle vrees.
Chatoerasrah: Hij is voor allen gelijk. Chatoerasrah is een vierkant.
Gabhieraatmaa: Hij is te diep om te worden gemeten.
Vidishah: Hij is enig in Zijn vrijgevigheid.
Vyaadishah: Hij is enig in Zijn kracht om te bevelen.
Dishah: Hij geeft raad en wijsheid.
VERS 101
Anaadih: Hij is zonder begin.
Bhoerbhoevah:Hij is het substraat en de basis van de wereld.
Lakshmieh: Hij is de rijkdom van het heelal.
Soevierah: Al Zijn acties zijn goddelijk in hun glorie.
Roechiraangadah: Hij draagt prachtige schouderbeschermers. Dit was in India
een dracht van koningen. Hij is de koning.
Jananah: Hij brengt alle wezens ter wereld.
Bhiemah: Zijn vorm is verschrikkelijk en angstaanjagend voor boosdoeners.
Bhiemaparaakramah: Hij is onweerstaanbaar en vreesaanjagend voor Zijn
vijanden.
VERS 102
Aadhaaranilayah: Hij is de basisloze basis.
Adhaataa: Er staat niemand boven Hem om Hem te bevelen. Hij is de wet zelf.
Poeshpahaasah: Hij schittert als een openbloeiende bloem.
Prajaagarah: Hij is altijd wakker.
Oerdhvagah: Hij is de top van alles.
Satpathaachaarah: Hij bewandelt het pad van de waarheid. Hij is de
standaard van alle volmaaktheid.
Praanadah: Hij geeft Praana, levenskracht, aan allen.
Pranavah: Hij is OM.
Panah: Hij is de hoogste autoriteit.
VERS 103
Pramaanam: Zijn vorm is de Vedas of de Schriften.
Praananilayah: Alle praanas (levenskrachten) zijn in Hem gevestigd.
Praanabhrit: Hij heerst over alle praanas.
Praanajievanah: Hij onderhoudt de levensadem in alle wezens.
Tattvam: Hij is de werkelijkheid, het Zijn; letterlijk: de Dat-heid.
Tattvavit: Hij heeft de Werkelijkheid ten volle verwerkelijkt.
Ekaatmaa: Hij is het ene Zelf.
Janmamrityoejaraatigah: Hij ondergaat geen geboorte, dood, groei en ziekte.
Hij is het Onveranderlijke.
VERS 104
Bhoerbhoevahsvastaroeh: Hij is het sap van de levensboom in de drie
werelden. Bhoeh, Bhoevah en Svah duiden de drie werelden of lokas aan. Loka
betekent: veld van ervaring. De subjectieve betekenis van de drie werelden
is de ervaring van waken, dromen en slapen. Hij wordt
Bhoerbhoevahsvastaroeh genoemd, omdat Hij het Ene Bewustzijn of Zelf is in
de staten van waken, dromen en slapen.
Taarah: Hij helpt iedereen oversteken. Hij is de eeuwige bootsman.
Savitaa: Hij is de vader van allen. Savitaa is een van de namen van de zon.
Prapitaamahah: Hij is de Vader van de Vader van alle wezens. Hij is zelfs
de Vader van de schepper.
Yagnyah: Zijn aard is yagnya. Yagnya betekent: werk dat wordt ondernomen
met een zuivere geest van toewijding voor het welzijn van allen. Hij wordt
Yagnya genoemd, omdat Hij zich manifesteert in alle onzelfzuchtige
toewijding.
Yagnyapatih: Hij is de Heer en genieter van yagnyas of van
offervaardigheid.
Yajvaa: Hijzelf is volmaakt in yagnya.
Yagnyaangah: De dingen die worden gebruikt in yagnya zijn Zijn ledematen.
Yagnyavaahanah: Zijn yagnyas zijn volmaakt in overeenstemming met de
Schriften.
VERS 105
Yagnyabhrit: Hij helpt alle yagnyas of daden van offervaardigheid tot een
goed einde brengen.
Yagnyakrit: In feite is Hij de uitvoerder van alle yagnyas.
Yagnyie: Van alle yagnyas is Hij in feite de enige genieter.
Yagnyabhoek: Hij ontvangt al het geofferde.
Yagnyasaadhanah: Hij vervult alle yagnyas.
Yagnyaantakrit: De vruchten van alle yagnyas worden door Hem geschonken.
Yagnyagoehyam: Hij is de diepste waarheid, die door alle yagnyas moet
worden verwerkelijkt.
Annam: Hijzelf is het voedsel. De hele natuur is Zijn lichaam.
Annaadah: Hij is de eter van het voedsel. Hij is Bewustzijn.
VERS 106
Aatmayonih: Hij is Zijn eigen moederschoot. Hij is de oorzaakloze oorzaak.
Svayamjaatah: Hij manifesteert zichzelf. Er is niemand om er Hem toe aan te
zetten.
Vaikhaanah: Hij graaft diep in de aarde. Hij dringt door in het subtiele
domein van de geest om het ego te doden.
Saamagaayanah: Hij zingt de Saamaliederen (hymnen uit de Vedas, Schriften).
De grote Schriften zijn geen menselijke vondsten; ze werden aan de mens
geopenbaard.
Devakienandanah: Hij is de vreugde van de ziel.
Srashtaa: Hij is de schepper.
Kshitieshah: Hij is de Heer van de aarde.
Paapanaashanah: Wie over Hem mediteert, wordt vrij van alle kwaad.
VERS 107
Shankhabhrit: Hij is de drager van de schelphoom. De schelphoom
symboliseert zowel de Schriften als de spraak.
Nandakie: Hij is de drager van het zwaard. Het zwaard symboliseert de
vreugde. Hij is de brenger van vreugde, omdat Hij het kwaad bestrijdt. Hij
is de spirituele kennis die alle onwetendheid verdrijft.
Chakrie: Hij is de drager van de discus. De discus symboliseert het denken,
iets wat men als het ware van zich afwerpt.
Shaarngadhanvaa: Hij is de drager van de boog. De boog stelt het ego voor.
Wij kunnen handelen in overeenstemming met de waarheid of volgens de
aandriften van het ego. Hij wordt de houder van de boog genoemd, omdat Hij
zonder ego is.
Gadaadharah: Hij is de drager van strijdknots. Deze strijdknots
symboliseert het intellect.
Rathaangapaanih: Hij is de houder van de teugels. Deze teugels symboliseren
de zinnen.
Akshobhyah: Hij is onverstoorbaar.
Sarvapraharanaayoedhah: Hij is de overwinnaar van allen.